Precies dertien maanden nadat het gebeurde, was er een rommelmarkt.
In die straat waar ik
mijn eerste eigen woning betrok.
Het Verdomhoekje,
heet die buurt in de volksmond. Omdat alle verdomden er wonen.
De laag geschoolden,
de bijna-zwakzinnigen met kinderen, de armen.
De a-scocialen, de
dealers, de pooiers, de verdoemden zonder hoop.
Samen met meisje M.
liep ik tussen de kraampjes in dat Verdomhoekje.
Links en rechts
kregen onwillige kinderen een draai om hun oren.
Moeders scholden
vaders uit.
Uitgebluste vaders
flirtten vruchteloos met voorbijgangsters, een blikje bier in de hand.
Het was elf uur in de
ochtend.
Meisje M. was in de
zevende hemel.
Overal werd speelgoed
verkocht.
Lelijk speelgoed.
Kapot geknuffelde
paarse pony’s.
Barbies met
afgeknipte haren.
Bevlekte puzzels,
besmeurde prentenboeken, videobanden van De Reddertjes.
Vier maal in een uur
tijd kreeg meisje M. gratis iets
aangeboden.
Eerst kreeg ze van
een man met een dikke buik en een rood aangelopen gezicht een hond met zachte
haren; een handpop met zwart-witte vlekken.
We bedankten de gulle
gever.
Ik vroeg meisje M:
‘Hoe heet dat hondje?’’
‘Stift’, was het
onmiddellijke antwoord.
Iets verderop beval
een hoog getoupeerde, geblondeerde moeder
haar zoontje meisje M. onmiddellijk een halve meter hoge Teigetje aan te
reiken.
Toen het ventje niet
snel genoeg begreep wat de bedoeling was, begon ze te schreeuwen:
‘Geef! Aan dat
meissie dan! Geef tan!’
Ik bedankte het
beteuterde jongetje.
Daarna gaf een
stokoude Turkse man die gereedschap verkocht meisje M. een wollig knuffeltje.
Zomaar.
Tot slot kregen we
allebei een chocoladekoek-zo-uit-het-pak van een Marokkaanse man.
Het was, kortom, een
succesvol weerzien met die buurt waarin ik 23 jaar geleden gelukkig slechts een
half jaar had hoeven wonen.
Lopend langs de
kramen zag ik mijn oude woning.
De grote ramen aan de
voorkant dicht met luxaflex.
Grove mannen en vrouwen met hun achterwerken op de vensterbank ervoor.
Grove mannen en vrouwen met hun achterwerken op de vensterbank ervoor.
Ik dacht aan dertien maanden geleden.
Toen stierf in de woning boven mijn oude huis, een
jongetje.
Van drie jaar oud.
Een niet-natuurlijke
dood.
De moeder en de
vriend werden na de dood van het kind opgepakt.
Ik keek naar meisje
M.
Bijna drie jaar.
Een lieve Turkse dame
vroeg me –met een grote lach-hoeveel meisje M. moest kosten.
Ik zei dat ik haar
nog voor geen goud kon missen.
Achter al die
liefdevolle gebaren in dat Verdomhoekje zou je nooit de gebeurtenis van
dertien maanden geleden geraden hebben.
Maar als je goed keek
en luisterde, lag de verdoemenis achter de deur.
Achter elke deur
daar.
Daar kon geen gratis
Teigetje van Winnie The Pooh tegen op.
Reacties
Een reactie posten