Vanmorgen, rond half twaalf, sprong iemand van de Domtoren. Het was de vierde zelfmoordenaar in drie jaar tijd. De springer sprong aan de kant waar de cafĆ©’s, het centrum voor de kunsten, de kantoortjes, de terrassen en de appartementen zijn. Het was een klamme, drukkend warme dag. De terrassen moeten net vol gezeten hebben: lunchtijd. Anderhalf uur later was het Domplein nog steeds deels afgezet. Rood politielint belette het verkeer onder de Domtoren door te rijden, of eromheen. De plek waar de zelfmoordenaar neer was gekomen, was afgezet met grote, zwarte schermen. Een klein wagentje van de Gemeentereiniging, dat op stille ochtenden bij mij in de straat met draaiende borstels en spuitend water de goten veegt, reed voor me uit naar de plek des onheils. Verder weg, bij het Stadhuis, keek ik nog eens langs die kant van de honderdtwaalf meter hoge toren omhoog. Ik zag twee omlopen, van waaraf het waarschijnlijk goed springen was. Vanaf de hoogste omme