Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2021 tonen

Later.

  Ik hoorde vijf dagen geleden van haar dood. Die kwam nadat ons contact zeven jaar geleden op een wonderlijke manier leek te verwateren zonder voor mij aanwijsbare aanleiding. R. had in mijn huis behangen toen ik verhuisde. Zij had op mijn zeer kleine kind gepast, die ene keer, op stel en sprong. Later, toen we een kitten uit het nestje van haar poes overnamen, timmerde ze een hordeur en een opzetraam voor mijn vensters zodat de babypoes niet ontsnappen zou. Lang was ze, met een prachtige bos roestbruin haar. Grote droeve ogen in een gezicht dat deed denken aan dat van Julia Roberts. We waren collega’s en werkten aan gezamenlijke projecten. En we werden zeer goede kennissen, vriendinnen misschien. Ik had er nog met haar over gesproken, zo’n zes jaar geleden. Over het zo plotseling stoppen van ons contact. Met geschrokken stem zei ze aan de telefoon dat ze ‘nog zo haar best had gedaan geen sociale ongelukken te maken’ . Ze nodigde me uit voor de lunch in het restaur

Fragment.

    Ik kende hem als een niet al te grote man, de ogen lichtblauw, gefocust, scherp observerend. Recht van lijf en leden leek hij .Terwijl een stijf gezet been dat onmogelijk maakte, in het echt. Er was een wat scheve wandelgang, de schouders oneven opgetrokken. Toch leek hij groot, recht, sterk. Het moet zijn geest geweest zijn die die fysieke illusie opwekte. Een mentaliteit waarbij zelfstandigheid, eigen verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en oprechtheid van hem een man maakte die recht was. Recht door zee. Recht van lijf en leden. Op een foto uit 1929 staat hij als peuter. Hij draagt een klein overhemdje dat los op een korte broek valt. Aan zijn mollige beentjes witte sokjes en zwarte schoenen. Zijn haar is halflang en hangt in een lok over de linkerzijde van zijn voorhoofd. In zijn linkerhand houdt hij een handvat vanwaar een stukje touw naar een houten paard en wagentje gaat. Hij trok het voort op het moment dat de fotograaf zijn naam heeft genoemd.

Kwets.

  Aan het branden van zijn fietsverlichting kon je zien dat hij thuis waarschijnlijk was uitgezwaaid. Maar dat het ‘Doe voorzichtig!’ dat zijn ouders hem mogelijk nog hadden toegevoegd, tegen dovemans-oren was gericht. Want met zijn slungelige puberlijfje op de te grote fiets, reed hij aan de verkeerde kant van de gigantische verkeersrotonde. Daar stelde hij zich op bij een stoplicht voor voetgangers. Ongedurig ging zijn lichaam heen en weer. Haast maakte zijn gebaren schokkerig, de hand die achter hem tastte naar de op de bagagedrager gesjorde rugzak tastte snel en stakerig. Het duurde te lang. Hij keek slechts naar de op groen wachtende auto links van hem en trok op. Door rood reed hij over de gigantische verkeersader met zesbaans autoverkeer en nog meer fiets-en wandelpaden. En op zijn schouder zat een beschermengel van formaat. Want van alle vijf de rijrichtingen vanwaar een auto had kunnen komen deze schemerochtend, kwam er geen. Trekkend aan zijn stuur en staan

Schade.

    Wij spraken over de operatie aan mijn knie. En het litteken dat overbleef. Dat nadien openscheurde, voorteken van een ziekte die zich pas dertig jaar later zou openbaren. Een wond zo groot, die van binnen naar buiten door alle huidlagen heen openscheurde. Die geïnfecteerd raakte en twee diepe kraters sloeg in de snede. Vierentwintig krammen scheurden los, twee ervan werden een krater zo groot als een rijksdaalder, gemaakt leken ze van vloeipapier dat gekreukeld was en daarna gladgestreken. Terwijl ik vertelde over dat teken op mijn linkerknie, vervulde mijn lijf zich met afschuw. Ik herinnerde me plotseling de lange dagen in het ziekenhuis waarbij ik als enige patiënt op een kamer van zes de zomer door probeerde te komen.   De gele gordijnen gesloten van die kamer aan het einde van de gang waarbij de enige persoon die ik soms in uren zag een schoonmaker was. Die in stilte de stoffer achtjes liet draaien op het glimmende linoleum van de gang. Elf was ik en

Tijd.

  Hij lag op het asfalt en zag eruit alsof hij sliep. Zijn ene hand onder zijn hoofd, zijn andere ontspannen voor zich op de groezelige straat. Van onder hem, als was het een vreemdsoortige vlag die waarschuwend omhoog stak, kwam de steel van een tennisracket uit de rugzak die nog op zijn rug gegespt zat. Ik zag het toen ik weg wilde rijden vanuit een parkeervak aan de linkerkant van de straat. Ik zag hem in spiegelbeeld. Het duurde even voor mijn hersens het beeld dat ik zag vertaalden. Toen ik in het bergje op het asfalt een mens herkende, startte ik acuut mijn handelingen. Ik zette de motor af, stapte uit. Rende naar de liggende figuur op de weg. Ik knielde op het asfalt en legde een hand op de rug van de man met grijs haar. Ik sprak tegen hem. Maar hij leek diep in slaap. Zijn ogen waren dicht. Maar niet helemaal. Door een kiertje zag ik zijn ogen, die zwart leken en als in een halfslaap staarden. Net als toen, mijn vader. Wind waaide door zijn grijze kor

Gelijk.

  Het ding dat hij op de toonbank bij de kassa legde, had een lange houten steel. Die hier en daar verdikt was, om de hand grip te geven, zo leek het. Aan het uiteinde ervan zat een metalen spatel, in de vorm van een klein eucalyptusblad. Stomp, zo’n vier centimeter lang. ‘Een etsnaald!’ zei de kringloopmedewerkster die de kassa bediende. ‘Nee’, zei de man wiens grijze haar onder een petje uit piekte, ‘het is een briefopener’. Vriendelijk keek hij naar de caissière. Deze was verstard na het nieuws dat het hier geen etsnaald betrof. ‘Ik dacht dat het een etsnaald was’, antwoordde ze beslist. ‘Etsnaalden zijn hol’, antwoordde de pet. ‘Nou ik dacht écht dat het een etsnaald was’ ging de medewerkster verder, het mogelijk met corona besmette mandje schoonmakend met een overdaad aan alcohol-dragende vloeistof. Hij probeerde het nogmaals en zei op geruststellende toon dat het een briefopener was. Ze gaf niet op. ‘Etsnaalden zien er ook zo uit’, jokte ze. ‘

Al.

  Er is een kracht buiten het ego en buiten de wil om. In de  momenten dat je echt in het hier en nu verkeert, ontmoet je die kracht. Op deze plek woont je werkelijke zelf. Hier ontdek je dat er een wereld ligt voorbij datgene waarvan jij denkt dat het je persoonlijkheid is. Dat er meer bestaat dan de mentale constructie die je maakte van jeugd, verleden, verbroken relaties. Dat je niet je gedachten bent. Sterker nog: dat dat hele bouwwerk van wie jij denkt dat je dat bent, slechts een manier is om je in een schijnwerkelijkheid staande te houden. Die kracht buiten je ego en je wil om, is de essentie van wie je echt bent. Een fluïde geheel. Altijd in contact met de mensen om je heen, of die nu dood zijn of levend, aanwezig of afwezig. In die bron is alles: geen oordeel. Alleen liefde. En de onmetelijke mogelijkheid tot worden wie je echt bent. Voorbij slachtofferschap, rancune, ressentiment.

Intentie.

    ‘Kinderen die vragen, worden overgeslagen’ luidde het adagium toen ik jong was. Wanneer ik bonbons voorbij zag komen en van geluk vergat dat er anderen waren die eerst mochten kiezen, hoorde ik deze zin. Uitgesproken met de bedoeling schaamte te brengen. Met succes. Kleiner dan op zulke momenten voelde ik me niet. Het is een van de meest fnuikende zinnen die je als mens kunt horen. En bovendien klopt hij niet. Want vragen staat vrij. Kinderen die vragen ontdekken, hebben hun nieuwsgierigheid aan staan, willen zich de wereld eigen maken, vragen om hulp en leren hoe ze kunnen krijgen wat ze graag hebben willen.     Iets vragen om iets te krijgen, kan ook zonder anderen erbij. Door in je hoofd een intentie te zetten. Het is een voornemen dat je in je hoofd creëert. Een vraag over een ervaring waarvan je graag wil dat die gebeurd. Een intentie is gericht op actie en op beleving. En is gekoppeld aan de dingen die écht belangrijk voor je zijn. Je stemt je be

Baudet.

  'Wil jij dat je zus met een neger thuiskomt?' whatsappt Thierry Baudet aan twee mensen op zijn kandidatenlijst. 'Hell no!' is hun antwoord. Beste Thierry, Ik ben die zus die met een 'neger' is thuisgekomen. Van alle relaties die ik in mijn leven had, is deze 'neger' met afstand de beste levenspartner die ik me wensen kan. Hij is de betrouwbaarste, oprechtste, liefhebbendste en prettigste partner die ik had. Ik hoop dat ik met deze 'neger' de eindstreep haal en een van ons de ander voor het laatst gedag zegt. Hiervoor had ik relaties met 'blanken'. Die waren ook best leuk. Maar absoluut niet zo liefhebbend, gelijkwaardig en humorvol als die met deze 'neger'. Dat gezegd hebbende: de mensheid indelen op kleur of ras is zó anno 1862. Dat was namelijk het laatste jaar voor de afschaffing van de slavernij. Waarin 'blanken' de 'negers' onderdrukten met hun übermensch-gedragingen. Mocht ik kiezen, dan koos ik opnieuw v