Wij spraken over de operatie aan mijn knie.
En het litteken dat overbleef.
Dat nadien openscheurde, voorteken van een ziekte die zich pas dertig jaar later zou openbaren.
Een wond zo groot, die van binnen naar buiten door alle huidlagen heen openscheurde.
Die geïnfecteerd raakte en twee diepe kraters sloeg in de snede.
Vierentwintig krammen scheurden los, twee ervan werden een krater zo groot als een rijksdaalder, gemaakt leken ze van vloeipapier dat gekreukeld was en daarna gladgestreken.
Terwijl ik vertelde over dat teken op mijn linkerknie, vervulde mijn lijf zich met afschuw.
Ik herinnerde me plotseling de lange dagen in het ziekenhuis waarbij ik als enige patiënt op een kamer van zes de zomer door probeerde te komen.
De gele gordijnen gesloten van die kamer aan het einde van de gang waarbij de enige persoon die ik soms in uren zag een schoonmaker was.
Die in stilte de stoffer achtjes liet draaien op het glimmende linoleum van de gang.
Elf was ik en de dagen regen zich aaneen als stroop.
Onderbroken slechts door visites van artsen, fysiotherapeuten en radiologen die hun bezigheden op me botvierden.
De pijn witheet of felblauw.
Wij spraken daarover op een regenachtige middag nadat we over andere zaken gesproken hadden.
Ik verbaasde me over de herinnering die zo kristalhelder opgeslagen bleek te liggen in mijn lichaam dat al pratende rilde en heen en weer bewoog om de horror af te schudden.
Dat litteken zit er al 43 jaar.
En nooit heb ik het aangeraakt.
Nooit heeft iemand anders het aangeraakt.
Mijn linkerbeen een niemandsland, een leproos, een schim uit een verleden dat met zijn Kaïnsteken voorbode bleek van een lichaam dat instorten zou.
Hoe te spreken over pijn.
Reacties
Een reactie posten