Aan het branden van zijn
fietsverlichting kon je zien dat hij thuis waarschijnlijk was uitgezwaaid. Maar
dat het ‘Doe voorzichtig!’ dat zijn ouders hem mogelijk nog hadden toegevoegd, tegen
dovemans-oren was gericht.
Want met zijn slungelige puberlijfje op de te grote
fiets, reed hij aan de verkeerde kant van de gigantische verkeersrotonde. Daar
stelde hij zich op bij een stoplicht voor voetgangers. Ongedurig ging zijn
lichaam heen en weer. Haast maakte zijn gebaren schokkerig, de hand die achter
hem tastte naar de op de bagagedrager gesjorde rugzak tastte snel en stakerig.
Het duurde te lang. Hij keek slechts naar de op groen wachtende auto links van
hem en trok op. Door rood reed hij over de gigantische verkeersader met
zesbaans autoverkeer en nog meer fiets-en wandelpaden. En op zijn schouder zat
een beschermengel van formaat. Want van alle vijf de rijrichtingen vanwaar een
auto had kunnen komen deze schemerochtend, kwam er geen. Trekkend aan zijn
stuur en staand op de trappers verdween de jongen over het aanpalende fietspad.
Een kleine, dappere spookrijder op weg naar school.
Even later was ik voetganger
op een stoep en passeerde een parkeerterrein. Ik keek naar de witte Mercedes
die vanaf het parkeerplein mijn richting op kwam en schatte de situatie in. De
auto was bezig met een bijzondere verrichting en daarom had ik voorrang. De afstand was oké genoeg om door te kunnen
lopen. Ik keek weer voor me en liep door.
Plotseling was de auto op centimeters
afstand van mijn benen, rakelings scheerde hij me voorbij met een enorme vaart.
Achter het stuur een hoogblond geverfde vrouw die de blik gericht hield op de
smartphone in haar rechterhand. Met links gaf ze een ruk aan het stuur zodat ze
zonder te kijken via de stoep de weg op kon rijden. Aan alles was te merken dat
ze me niet gezien had. Zonder een spier te vertrekken in haar in oorlogskleuren
geverfde strak-gespoten gezicht, verdween ze de hoek om.
En elke ochtend gaat mijn kind naar school in deze wereld.
Op een fiets met
brandende verlichting. De rugzak in een krat voorop, die de fiets zwaar en
moeilijker te manoeuvreren maakt. Al
vanaf het moment, maanden geleden, dat zij zich helemaal zelfstandig door het
verkeer beweegt, waarschuw ik haar. Niet voor haar vermeend slechte
verkeersinzichten of abominabel rijgedrag. Ik attendeer haar op medeweggebruikers.
Die fouten maken. Door rood rijden. Op hun telefoon kijken.
Ik waarschuw haar voor een wereld vergeven van zwarte Volkswagen Golfjes,
bestuurd door jongens die de stoel in de achterste sledestand hebben staan. De
donkere ogen glurend naar buiten, op zoek naar contact om de agressie bot te
vieren die in hun slapen bonkt.
Ik wijs haar in het verkeer op de mensen
die de telefoon- net als zij- geen seconde meer weg kunnen leggen en rijdend in
hun auto een appje tikken. Met fatale gevolgen van dien.
De jongen vanmorgen had een beschermengel van formaat op zijn schouder.
Ik hoop
dat op de bagagedrager van mijn dochter een hoeder meerijdt. Passagier op een fiets
die tijdens verkeerstsunamis elke ochtend navigeert door een kudde wilde dieren.
Die aan niemand dan aan zichzelf denken kan.
Ik stel me voor dat deze
protector zijn onzichtbare vleugels om mijn kind heen vouwt.
En haar behoedt
voor nu en later voor alles wat fout kan gaan door al die mensen die niet horen
willen.
Reacties
Een reactie posten