Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2019 tonen

Tipi.

Op de lange laan die het bos in leidde, rook het naar natte bladeren. De lucht kleurde grijs boven de gele en rode bomen. Naast het pad kon je het vreemde getoeter hoorden van de herten die elkaar riepen dat er brood gevoerd werd, verderop. Door kalende takken schemerde een gebouwtje. Een paadje met een wilgentenen hek leidde naar een open plek tussen de bomen. Op een erf stond je plotseling, een sober aangelegd erf waar veel te zien was. Maar het pronkstuk stond aan de bosrand. Een metershoge tipi, eens wit, nu groen be-algd, stak met zijn spits bijna tot aan de boomkruinen. Ervoor vormden natgeregende boomstronken een kring rond een vuurplaats. Bukte je, dan kon je door de omhoog gerolde tentdeur de tipi in. Binnen was opnieuw een vuurplaats. Met stronken, kleiner ditmaal. Pas wanneer  je je hoofd in je nek legde, kon je het rookkanaal zien dat de top van de tipi vormde. Als walvisbaleinen stonden de metershoge stokken rechtop, spanden het doek, vormden een theatrale wand van lijne

Miskoop.

Ze hadden er duidelijk helemaal geen zin in. De twee vrouwen die in de hoofdstad van Midden Nederland op de kop van de Springweg in de hippe kinderkledingwinkel de clientèle in ogenschouw namen. In de volgestouwde, wat duistere winkel vol met ‘de tofste kinderkledingmerken’ , waarvan de prijskaartjes meestentijds minstens drie cijfers voor de komma telden, stonden ze landerig bij de kassa. De gefluisterde bemerking van mijn dochter of ik haar nou alweer een kringloopwinkel had  laten betreden, was exemplarisch voor het hele Umfeld . Op mijn vraag aan de uitbaatsters of er ook -zoals gelezen in de krant- een outlet was, wees de éen verveeld door de openstaande deur naar buiten, de straat over. “Ja, daar’,was het wat boze antwoord. Toen ik de pas erin zette naar buiten, werden de dames plots ongedurig. ‘Ja wácht’ , zeiden ze, als was ik een arrestant, ‘want wij moeten mee’. Het plat Utrechts klonk  was de spreekwoordelijke modderschuit, waarvan de winkel -voorheen een pareltje

Droom.

De vrouw die ik maar een paar jaar kende en die drie maanden geleden overleed, bezocht mij  vannacht in een droom. Plotseling stond zij naast mij terwijl ik in een donkere nacht keek naar het wassende water van een rivier die weldra de hele stad weg zou vagen. In mijn slaap was ik niet verbaasd over haar verschijning, zo mager maar vitaal als ik me haar herinnerde bij leven. Dicht bij mij bleef ze die hele droom lang, ook terwijl de nachtmerrie over de ondergelopen stad zich voor ons oog ontvouwde. Terwijl het water kwam, stonden wij gefascineerd naar de chaos om ons heen te kijken in de straat waar zij en ik samen, in het echte leven, gewoond hadden. Telkens als ik naar haar keek vielen me haar fluweelzachte donkere ogen op. En in mijn droom had ze precies die lieve lach in dat zachte gezicht vol droefenis. Geïnteresseerd bevroeg ze mij over de tijd waarin zij afwezig was geweest. Daarna noemde ze de naam van haar man en zei, dat ze zich afvroeg hoe het met hem ging. Nog vo

Prooi.

Bij binnenkomst in de huiskamer was volstrekt duidelijk dat het vannacht bal was geweest. Allereerst begroette de poes me met een ander stemmetje dan gebruikelijk. Deze keer was haar gemiauw niet hoog en snerpend, maar gedempt en wat klaaglijk. Bovendien wilde ze niet al in de gang geaaid worden, maar nam ze me onmiddellijk mee de hoek om, de woonkamer in. Daar zag ik een blaadje liggen. Een door de droogte gekruld en verfrommeld blad van, laten we zeggen, de druivenstruik buiten, die zich als een dikke jurk rond mijn balkon slingerde. Mijn geest registreerde dit blad als vreemd-gevormd. En ook alarmeerde iets in mijn brein me, dat dit blad wel groot was. En anders gekleurd dan gewoon zou zijn bij een druivenblad dat een beetje in elkaar gerold op die vreemde plek in de woonkamer zou liggen. Vooralsnog aaide ik de onrustig heen en weer lopende poes die met een hees stemgeluid mauwde, mij daarbij van onderaf aankijkend met een blik die me ergens aan deed denken. Het leek of

Zeveren.

In de speeltuin naaste de kerk in Hunsel was het heet. Ook in Limburg was de hittegolf voortvarend van start gegaan. Langs de gevel van de kantine zat een handvol mensen landerig in de schaduw. Met onverholen dedain bekeken ze het bonte gezelschap dat arriveerde. Dat bestond uit een paar jongetjes in korte broeken en drie vrouwen met zonnebrillen, slippers en grote tassen. Een ervan had een broek met panterprint aan. Naast de ingang van de kantine was een klaptafel opgesteld. Daarachter zat een mastodont van een vrouw die zich kleedde volgens de ongeschreven regels van de senioren-dracht. Driekwart witte broek. Mouwloos topje met veel dessin waaruit slap vrouwenvlees stulpte. Grijs, naar achter gekapt haar dat als een helm op het hoofd geplakt zat. Plastic witte oorbellen. Een zilverkleurig brilmontuur waarachter wantrouwende oogjes naar de bezoekers staarden. Toen deze niet rap genoeg in de gaten hadden dat entree betaald diende te worden, blafte ze hard ‘ Hálloooo!’ v

Staaltjes.

In de nerinkjes die de enige winkelstraat van het tot stadje verheven dorp rijk was, was het sale. En deze middag was veel volk naar buiten gekomen om te flaneren over de keitjes. Het was eindelijk opnieuw zomer geworden, op de schaduwrijke terrassen deden grijs-gekuifde seniorenkoppels zich tegoed aan dikke koffies met grote stukken taart. Op het venster van het curiosa-winkeltje dat alleen op woensdag en zaterdag open is, zat een wit vel waarop in een ouderwets schuinschrift geschreven stond dat de tent ‘ wegens omstandigheden gesloten’ was Voor de kringloopwinkel liet een donkergekleurde man met strooien hoed zich wuft op de foto zetten door zijn kompaan. Moeders met kleine kinderen laveerden bezweet tussen het winkelend publiek dat  onderweg naar nog meer koopjes niet doorhad waar de stoep eindigde en de straat begon. In de bomen bij de bloemenwinkel wuifden als vanouds de grote houten vogelkooien en rieten manden in de wind. Op de ruit van de winkel met de onopvallendste etalag

Henny.

In het plaatsje H. op de Bible Belt woont een grote vrouw met een evengrote boezem. In H. zeggen ze de dingen anders dan in de Randstad, een streek in ons land door de lokale bewoners overigens eufemistisch en met enige minzaamheid aangeduid als 'Het Westen'. In H. zeggen ze 'MRI-schen' in plaats van MRI-scan. En ze zeggen 'donders mooi' als ze 'tof' bedoelen. Ook zeggen ze 'uut' in plaats van 'uit'. En 'slikk'n' in plaats van 'slikken'. En 'donder' als ze 'verdomd' bedoelen. Kortom; je ziet heel die vrouw zo voor je. Kamerbrede boezem en al. Henny heet ze. Smoezelig is ze. En uitbaatster van een friettent. 'Henny Snackbar' is dan ook haar bijnaam in H. En op een dag, waarop heel Nederland wachtte op Groots Onweer, deed Henny Snackbar eens de historische uitspraak: 'Kiek, ut bliksemt! Ja, donder!!!''

Bewapend.

Toen bankovervallers Bonnie en Clyde in de jaren dertig van de vorige eeuw de staat Louisiana onveilig maakten, hadden ze nooit kunnen bevroeden dat in 2019 hun naamgenoten de Utrechtse orthodontiepraktijk zouden binnenlopen. Het enige waarin 21e Eeuwse Bonnie en Clyde vanmiddag deden denken aan het illustere duo dat in 1934 werd doodgeschoten, was dat de Utrechtse variant niet tot de tanden gewapend was. Maar tot de tanden bewapend. Met orthodontisch staal. De zwaar beb eugelde zus en broer werden omgeroepen in de wachtkamer. En liepen met hun tien en twaalf jaar oude hangende schouders ieder naar een behandelstoel. Niets aan hen deed denken aan het criminele duo van lang geleden. Ook de moeder van de hedendaagse Bonnie en Clyde straalde in niets uit wat ze mogelijk bedoeld had te zeggen toen ze haar kinderen na de geboorte hun beladen namen gaf. Haar knalroze enkellaarsjes waren weliswaar crimineel lelijk. Maar de rest van haar voorkomen -rond, volks en vrie

Cocciante.

Nog voor Marco Borsato was uitgevonden, had Italië Riccardo Cocciante al. Deze zanger met het hese stemgeluid werd in 1946 geboren in Frankrijk, verhuisde op zijn elfde naar Rome en ontwikkelde zich daar als autodidact tot een van de succesvolste zangers in het Italiaanse taalgebied. Niet gehinderd door zijn uiterlijk -dat het midden houdt tussen Dennie Christian en een van de kleurrijke figuranten uit The Lord Of the Rings- zong Cocciante inmiddels bijna 40 albums vol m et voornamelijk prachtige ballads. Zijn bekendste plaat is ‘Sincerita’ uit 1983, waarmee hij internationaal doorbrak. Toen mijn vriendin K. voor weekblad V. begin jaren negentig als journaliste de voor mij jaloersmakende kans kreeg de zanger te interviewen, deed ze mij daarna even minutieus als bruut verslag van de ontmoeting. Cocciante was toen bijna even oud als ik nu ben. ‘Hij kwam tot hier’ begon K. twintig jaar geleden haar betoog. Ze wees net iets boven haar heupbot. ‘En hij droeg enkellaarz

Engel.

Ook haar stem was onvast. Daardoor viel ze op. Daarom keek ik naar haar. Ze rekende af bij een belendende kassa. Haar ene hand lag als een klein gekrompen vogelklauwtje tegen haar zij gekruld. Met de andere hand legde ze haar spulletjes op de rolband richting kassa. Daarna pakte ze een beige leren beursje met een knipsluiting. Met haar gezonde hand maakte ze die open en selecteerde ze geld op de toonbank voor de cassiere. Haar haar was een onbestemde kleur tussen blond en witgrijs. Ze was niet groot en ik schatte haar leeftijd op rond de zestig. Ze leek op een veel oudere versie van de cherubijn uit het schilderij van Giovanni Bellini. Een soort engel. Maar dan eentje die een keer heel erg gevallen moest zijn. Haar wenkbrauwen waren ongerijmd boze getekende zwarte strepen in een rond, vriendelijke gezicht dat gespannen stond. Ik kende die gespannenheid. Het was de rusteloze nervositeit die hoort bij een leven waarin de kleinste handelingen enorme fysieke inspanning vergen. Haar bewe

Verderf.

Op de zomerdag dat, zoals later bleek, een wereldster van formaat gestorven zou blijken te zijn, kwam ik in een rolstoel op De Meir in Antwerpen uit een winkel. Ik reed die zonovergoten middag naar het kleine Meisje M. dat op een bankje zat .En diepte uit mijn tas een bakje druifjes voor haar op. Ik bekeek de man die op de straatbank naast haar zat. En hij bekeek mij. Op hetzelfde moment herkenden wij elkaar. 1992, de stad U. uitgaansgelegenheid A. Verrast begroetten wij elkaar, bekeken wij onze wederzijdse gezinnen. We spraken over A., waar we elkaar zo vaak hadden gezien. ‘Ik herken je zó, uit duizenden! ‘ zei hij tot mijn verbazing, Alsof er geen twintig jaar verstreken was, alsof mijn haar, mijn gezicht, mijn lijf niet verderop in de tijd waren geraakt Geschrokken wees hij op mijn rolstoel. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij bezorgd. Ik wist niet hoe ik het verhaal moest samenvatten. Daarom wees ik slechts op meisje M., die met grote hamsterwangen alle druifjes aan