Bij binnenkomst in de huiskamer was volstrekt duidelijk dat het vannacht bal was geweest.
Allereerst begroette de poes me met een ander stemmetje dan gebruikelijk.
Deze keer was haar gemiauw niet hoog en snerpend, maar gedempt en wat klaaglijk.
Bovendien wilde ze niet al in de gang geaaid worden, maar nam ze me onmiddellijk mee de hoek om, de woonkamer in.
Daar zag ik een blaadje liggen.
Een door de droogte gekruld en verfrommeld blad van, laten we zeggen, de druivenstruik buiten, die zich als een dikke jurk rond mijn balkon slingerde.
Mijn geest registreerde dit blad als vreemd-gevormd.
En ook alarmeerde iets in mijn brein me, dat dit blad wel groot was. En anders gekleurd dan gewoon zou zijn bij een druivenblad dat een beetje in elkaar gerold op die vreemde plek in de woonkamer zou liggen.
Vooralsnog aaide ik de onrustig heen en weer lopende poes die met een hees stemgeluid mauwde, mij daarbij van onderaf aankijkend met een blik die me ergens aan deed denken.
Het leek of mijn hersens de combinatie niet maken wilden.
Ik keek van mijn plek bij de deur naar dat blad op de grond, vlakbij de poezenmand.
En in mijn brein speelden de dingen die ik registreerde een zinloos flipperkastspel.
Vergeefs, want de informatie leek niet in het correcte luikje te willen vallen.
Ik aaide en keek, keek en aaide terwijl een onheilspellend gevoel van verontrusting me bekroop.
Plotseling ging het licht in mijn bovenkamer aan met een alles-verblindende flits
Ik zag de keren dat de poes het kattenluik was geënterd met een beestje in haar bek.
Soms een vogeltje, dan weer een muis.
Op slag veranderde dat wat ik aan had gezien voor een groot, wat vreemd gekruld druivenblad in dat wat het daadwerkelijk was.
Het lijkje van een koolmeesje, ineengevouwen. Met het gebroken nekje in een vreemde hoek naar het raam gericht, de kleine pootjes gekromd omhoog naar het plafond.
’Nee’ zei ik zacht op een toon die het midden hield tussen jammeren en klagen.
‘Ah, nee toch!’ sprak ik de poes daarna toe.
Ik pakte een boterhamzakje en tilde het mezenlijfje voorzichtig van de vloer.
Het was koud en toch slap.
Geronnen bloed en de kleinste veertjes die ik ooit zag bleven liggen in een miniplekje in rood en geel op de vloer.
Precies voor de entree van het slaapnest van de poes.
Ik ruimde op, maakte schoon en zag een veelheid van kleine en grotere veertjes in de mooiste kleuren geel en blauw langs de plint.
Ik raapte ze een voor een op, terwijl de poes behagend langs mijn benen streek.
Daarna vulde ik haar voerbak en gaf haar schoon water.
Later zat ze doodstil achter het bladerdek van de druif op het balkon.
De oren gespitst, de ogen zwart en groot. Op zoek naar vers vlees.
Buiten scheen de zon al uitbundig.
Het was opnieuw mooi weer.
Prooi weer.
Reacties
Een reactie posten