Doorgaan naar hoofdcontent

Droom.

De vrouw die ik maar een paar jaar kende en die drie maanden geleden overleed, bezocht mij  vannacht in een droom.
Plotseling stond zij naast mij terwijl ik in een donkere nacht keek naar het wassende water van een rivier die weldra de hele stad weg zou vagen.
In mijn slaap was ik niet verbaasd over haar verschijning, zo mager maar vitaal als ik me haar herinnerde bij leven.
Dicht bij mij bleef ze die hele droom lang, ook terwijl de nachtmerrie over de ondergelopen stad zich voor ons oog ontvouwde.
Terwijl het water kwam, stonden wij gefascineerd naar de chaos om ons heen te kijken in de straat waar zij en ik samen, in het echte leven, gewoond hadden.
Telkens als ik naar haar keek vielen me haar fluweelzachte donkere ogen op.
En in mijn droom had ze precies die lieve lach in dat zachte gezicht vol droefenis.
Geïnteresseerd bevroeg ze mij over de tijd waarin zij afwezig was geweest.
Daarna noemde ze de naam van haar man en zei, dat ze zich afvroeg hoe het met hem ging.
Nog voor ik antwoord kon geven, trok iets in de overstroming mijn aandacht.
Ik keek een tel de andere kant op.
Toen ik me weer keerde naar de plek waar zij naast mij had gestaan, was ze verdwenen.
Automatisch keek ik in mijn droom naar de gevel van het huis waarin zij gewoond had.
Zoals ik dat talloze malen doe in het echt, wanneer ik wakker ben.
En op datzelfde moment viel zij van het balkon af, het water in.
In mijn droom stierf zij nogmaals.
Ik werd wakker op het moment van haar duikvlucht, naar beneden.
Er was geen overstroming.
Het was helemaal geen nacht.
En zij was er ook niet meer.
Bedrieglijk is de nacht.
Leugenachtig de geest.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen