Doorgaan naar hoofdcontent

Miskoop.

Ze hadden er duidelijk helemaal geen zin in.
De twee vrouwen die in de hoofdstad van Midden Nederland op de kop van de Springweg in de hippe kinderkledingwinkel de clientèle in ogenschouw namen.
In de volgestouwde, wat duistere winkel vol met ‘de tofste kinderkledingmerken’, waarvan de prijskaartjes meestentijds minstens drie cijfers voor de komma telden, stonden ze landerig bij de kassa.
De gefluisterde bemerking van mijn dochter of ik haar nou alweer een kringloopwinkel had  laten betreden, was exemplarisch voor het hele Umfeld.
Op mijn vraag aan de uitbaatsters of er ook -zoals gelezen in de krant- een outlet was, wees de éen verveeld door de openstaande deur naar buiten, de straat over.
“Ja, daar’,was het wat boze antwoord.
Toen ik de pas erin zette naar buiten, werden de dames plots ongedurig.
‘Ja wácht’ , zeiden ze, als was ik een arrestant, ‘want wij moeten mee’.
Het plat Utrechts klonk  was de spreekwoordelijke modderschuit, waarvan de winkel -voorheen een pareltje in de stad- de ruim versleten vlag was.
Daar gingen we.
De dochter en ik voorop, de blonde met het lange haar achter ons aan.
Met een rinkelende bos sleutels ontsloot ze de outlet.
Deze deed qua zolderachtige duisternis en armoedige vol-gestouwdheid niet onder voor  de kinderkledingwinkel zelf.
Rechts hing de meisjesmode, dat was duidelijk.
Maar geen maat-aanduiding te bekennen in de volle rekken.
Op de gok pakte ik een jas van het onderste van twee uitpuilende rijen kleding en hield hem schattend voor het lijfje van mijn kind.
Die las het maatlabel.
’140, mama. Veel te klein’.
De blonde stond erbij en keek ernaar.
Ik draaide me naar haar om en vroeg waar maat 152 hing.
‘Daar.’ wees ze kortaf met een lange kunstnagel in de richting van de achterzijde van het etablissement.
Ze verblikte of verbloosde niet.
Weinig woorden en even zo weinig daden bleek ze meester.
‘Waar precies? ‘ vroeg ik gedurfd.
Vanaf haar plek bij de deur -geleund op een elleboog, de voeten gekruist in ruststand-wees ze nogmaals.
Nu richting plafond.
‘Ietsjes verder dan waar u nu staat’.
Ze verroerde geen vin.
Ik greep een rode jas.
Mijn dochter schudde nee.
En aan dat ‘nee’ zag ik niet alleen dat de stijl van de jas haar niet kon bekoren.
In dat hoofdschudden lag alles wat ik ook voelde; een groot nee tegen de winkel en de bejegening door deze lamlendige verkoopster.
We draaiden ons om en liepen simultaan naar de deur.
Daar zeiden en kregen we een vriendelijk gedag.
Maar de ondertoon, die had mijn dochter ook gehoord.
Want op de fiets naar huis zei mijn tienjarige:’Die twee vrouwen gaan nu over ons praten’.
Precies.
Dat was wat ik ook dacht.
Miss Koop.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen