Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en
neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn
warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn
medeleven.
Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig.
De weken daarna is hij steeds in de buurt.
Als een schaduw lijkt hij jou te
volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die
stoel in jouw woning.
Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven.
Het horloge.
De klok.
Het schilderij.
Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis.
Het weekend daarna komt hij weer.
Tot en met de dood blijft hij komen.
Zijn handen op de tafel gelegd.
Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt.
Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen.
Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend
veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren,
regen die in zijn wollen jas is getrokken. Een zweem van oude sigarettenrook hangt
om hem heen als hij jou, eenmalig, stevig omhelst.
Hij zal alles voor jou doen. Al die dagen nadien.
Hij blijft naar jouw huis komen.
Loopt ongevraagd door jouw kamers.
Observeert
vanuit zijn zitplaats jou, de woning, jouw bewegingen.
Aan tafel zittend zal zijn ene arm op de tafel liggen.
Zijn andere hand zal hij
over zijn onderarm hebben gelegd.
Zo, bestudeerd zittend, vraagt hij jou naar de dingen die zullen achterblijven.
Vraagt of hij moet helpen met het verhuizen ervan.
Vraagt naar waar ze naartoe moeten.
Of waar ze gaan
blijven.
Dat horloge, die oude dekenkist, de waardevolle ets.
Reacties
Een reactie posten