Doorgaan naar hoofdcontent

Agonia.

 

Vanmorgen, rond half twaalf,  sprong iemand van de Domtoren.
Het was de vierde zelfmoordenaar in drie jaar tijd.
De springer sprong aan de kant waar de café’s, het centrum voor de kunsten, de kantoortjes, de terrassen en de appartementen zijn.
Het was een klamme, drukkend warme dag.
De terrassen moeten net vol gezeten hebben: lunchtijd.
Anderhalf uur later was het Domplein nog steeds deels afgezet.
Rood politielint belette het verkeer onder de Domtoren door te rijden, of eromheen.
De plek waar de zelfmoordenaar neer was gekomen, was afgezet met grote, zwarte schermen.
Een klein wagentje van de Gemeentereiniging, dat op stille ochtenden bij mij in de straat met draaiende borstels en spuitend water de goten veegt, reed voor me uit naar de plek des onheils.
Verder weg, bij het Stadhuis, keek ik nog eens langs die kant van de honderdtwaalf meter hoge toren omhoog.
Ik zag twee omlopen, van waaraf het waarschijnlijk goed springen was.
Vanaf de hoogste ommegang leek er iets van hekwerk op manshoogte aanwezig te zijn.
Vlak boven de twee in de gevel aangebrachte, eeuwenoude duivelskoppen.
De laagste omloop leek geen verweer te kennen tegen klimmers, springers, vallers.
Het carillion speelde en liet weten dat het één uur was.
Exact een uur later was er niets meer te zien van de zelfdoding.
Onder de weer opengestelde Domtoren liep een zojuist getrouwd bruidspaar.
Buiten hun zicht, links van de toren, waren de zwarte schermen weg.
De plek waar de zelfmoordenaar was neergekomen was nat.
Het wagentje van de Gemeentereining was niet voor niets gekomen.
Alhoewel de  terrassen leeg waren -in tegenstelling tot dat stuk van  de stad op dit soort warme dagen- en hoewel sommige mensen net als ik stilstonden op de stoep of het plein en omhoog tuurden langs die toren, was het net of er niets was gebeurd.
Je koopt een kaartje.
Trekt een laatste keer je portemonnee.
Bestijgt de ongelofelijke hoeveelheid treden aan de binnenkant van de toren.
Stapt buiten adem, je laatste adem, naar buiten.
Hoog boven die verdomde stad.
Je voelt de vochtige wind, die aan je haren trekt.
Misschien is er een vogel, een duif, die je aankijkt.
Je bent nog steeds alleen.
Je stapt over de reling.
Je lot tegemoet.
Ik kon het niet bevatten.
Ik stond op vijf meter van die grote, uitwaaierende watervlek op het plein.
Keek om me heen, naar andere mensen die ook keken.
Dacht aan de ooggetuigen die op dit moment door Slachtofferhulp werden bijgestaan.
Aan agenten, die altijd als eerste ter plaatse zijn.
Aan de zelfmoordenaar.
Aan de zelfmoordenaar.
Ik stapte weer op mijn fiets en reed via het Domplein naar huis.
God hebbe je ziel, eenzame.
Dat was wat ik de hele weg naar huis dacht.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen