Meisje M. zat onder
de tafel in de ruimte die als huiskamer dient voor alle dementerende mannen en
vooral vrouwen.
Haar oma at met
dichte ogen een boterham met kaas.
Het was half tien in
de ochtend.
Niemand zei wat.
Meisje M. trok
voorzichtig aan de broekspijp van haar oma.
‘Auw!’ riep die
vervolgens heel hard.
Zonder erbij te
lachen,
Het was welgemeend.
Het kwam uit de grond
van haar hart
Niemand keek ervan
op.
Vanonder de tafel
keek meisje M. naar mij.
Ze zag er rustig uit.
De flamencojurk die
ze vanochtend aan wilde, lag als een rood met zwart gestippelde bloem rond haar
benen op de parketvloer.
Nogmaals zag ik het
kleine handje naar de broekspijp van oma reiken.
Twee kleine rukjes
volgden.
De hele snuit van
meisje M stond op lente, zomer.
‘Auw!’riep oma, nog
veel harder nu. ‘Hé, hou eens op met je schoenen tegen mijn benen te schoppen!’
En er volgde een
scheldwoord.
Ik zei tegen mijn
moeder dat ik niet wilde dat ze mijn dochter uitschold.
Mijn moeder haalde
haar schouders op.
Ze zei er niets bij.
Vlak daarna nam ik
afscheid van mijn moeder.
Niets van wat ik
daarbij zei, leek tot haar door te dringen.
Buiten hoorde ik nog
steeds, als een zich meerstemmig herhalende canon, die zin die eindigde in dat
scheldwoord.
Ik was even woedend
als verdrietig.
Het is de laatste
keer dat ik meisje M. heb meegenomen naar dat oord.
Ik ga de volgende
keer.
Alleen.
Reacties
Een reactie posten