Doorgaan naar hoofdcontent

Alleen.



Meisje M. zat onder de tafel in de ruimte die als huiskamer dient voor alle dementerende mannen en vooral vrouwen.
Haar oma at met dichte ogen een boterham met kaas.
Het was half tien in de ochtend.
Niemand zei wat.
Meisje M. trok voorzichtig aan de broekspijp van haar oma.
‘Auw!’ riep die vervolgens heel hard.
Zonder erbij te lachen,
Het was welgemeend.
Het kwam uit de grond van haar hart
Niemand keek ervan op.
Vanonder de tafel keek meisje M. naar mij.
Ze zag er rustig uit.
De flamencojurk die ze vanochtend aan wilde, lag als een rood met zwart gestippelde bloem rond haar benen op de parketvloer.
Nogmaals zag ik het kleine handje naar de broekspijp van oma reiken.
Twee kleine rukjes volgden.
De hele snuit van meisje M stond op lente, zomer.
‘Auw!’riep oma, nog veel harder nu. ‘Hé, hou eens op met je schoenen tegen mijn benen te schoppen!’
En er volgde een scheldwoord.
Ik zei tegen mijn moeder dat ik niet wilde dat ze mijn dochter uitschold.
Mijn moeder haalde haar schouders op.
Ze zei er niets bij.
Vlak daarna nam ik afscheid van mijn moeder.
Niets van wat ik daarbij zei, leek tot haar door te dringen.
Buiten hoorde ik nog steeds, als een zich meerstemmig herhalende canon, die zin die eindigde in dat scheldwoord.
Ik was even woedend als verdrietig.
Het is de laatste keer dat ik meisje M. heb meegenomen naar dat oord.
Ik ga de volgende keer.
Alleen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen