Doorgaan naar hoofdcontent

Erger.


In de oudste winkelstraat van U. was een streekmarkt aan de gang. Een vrouw met twee hondjes  was gestopt bij de kraam waar de paardenslager obsceen grote worsten aanprees.
Ik keek en hele poos naar de kleinste van de twee hondjes.
Het was een vaalgele chihua-hua waarvan het rechterachterpootje diagonaal vanaf de heup zo, hup, de lucht in stak.
Het beentje was volledig  intact, goed op lengte met een perfect gevormd klein chihua-hua voetje eraan.
Maar het deed het niet.
Het kon kennelijk niet horizontaal.
Alleen maar schuin, de lucht in.
Het diertje had er geen last van.
Onder de kraam hompelde het rond op drie pootjes, het geatrofieerde lichaamsdeel nu en dan tegen een balk of doos stotend.
Het was een aandoenlijk gezicht.
De dag erna zat ik in mijn auto toen naast mij een Opel verscheen.
Er in zat een grote man, type politieagent.
Hij leek aandachtig naar mijn zijportier te kijken maar toen ik nog eens naar zijn besnorde gezicht keek, zag ik dat hij in het luchtledige staarde.
Alles aan hem was in stilte verzonken.
Wel at hij kauwgom.
Zijn ogen puilden er bijna van uit hun kassen.
Manisch maalden zijn kaken heen en weer.
Zo snel,dat ik wel moest blijven kijken. De motorkap van zijn auto was bedekt met een dikke korst vogelpoep.
Even verderop deed ik boodschappen.
Bij het afrekenen kreeg ik een gratis Paas-kleed.
Voor op de tafel aanstaande zondag, zelf in te kleuren met niet bijgeleverde stiften.
Thuis stond ik er mee in mijn handen.
Ik had geen idee wat ik ermee aan moest.
Er was volstrekt geen reden om dit jaar Pasen te vieren. De jaren daarvoor overigens ook niet. Ik dacht aan het beentje van de chihua-hua.
De manisch kauwende man in de Opel.
Het Paaskleed.
‘Zie.’ Dacht ik.
‘Het kan altijd nog erger’.
En ik moest even lachen.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen