Doorgaan naar hoofdcontent

Kijk.

 

Het begon er mee dat de zon niet scheen toen ik de deur uitging.
En ik toch mijn zonnebril op mijn hoofd zette.
Die overigens toch handig van pas kwam toen de zon eventjes heel fel scheen, op de heenweg.
Op de fiets.
Ik paste wat kleding.
Rekende een truitje af.
En ging vervolgens met de roltrap naar de kelder, het plastic zakje met de nieuwe aankoop onder mijn arm geklemd.
In de kelder  neusde ik wat rond.
Tot het ineens, uit het niets, tot mij kwam.
Haarscherp, als was het een foto, zag ik dat mijn zonnebril nog op het plankje in het pashokje lag.
Ik tastte op mijn hoofd, in mijn haar.
Niks.
Weg.
Ik haastte me met de roltrap naar boven.
In het pashokje waar ik vijf minuten eerder kleding gepast had, stond een wat oudere dame, zo zag ik door de bovenkant van het gordijn dat van gaasdoek was gemaakt.
‘Mevrouw’ sprak ik door de burka heen ‘ligt er op het plankje in uw hokje misschien een zonnebril?’
Ik zag dat ze keek.
Ik zag ook dat op het plankje een bril lag.
Die was niet van mij.
‘Nee’ sprak ze met krakende stem. ‘Hier ligt alleen de mijne. Sorry’
‘Dank u wel’ zei ik.
Ik kocht een nieuwe zonnebril.
En ging naar de winkel ernaast.
Daar rekende ik iets af.
En ineens, uit het niets, kwam het tot mij.
Haarscherp als was het een foto, zag ik dat het tasje met het shirt uit de vorige winkel nog in het pashokje van deze nieuwe winkel lag.
Ik spoedde me terug, nog voor ik mijn wisselgeld in ontvangst had kunnen nemen.
Het zakje lag er nog.
Goddank.
Ik nam mijn wisselgeld in ontvangst, excuseerde me en reed met mijn fiets weer naar huis.
Daar zette ik hem op de twee sloten.
Net toen ik weg wilde lopen, zag ik vanuit mijn ooghoek iets liggen.
Op de zitting van het fietsstoeltje van meisje M.
Achterop mijn fiets.
Ik keek nog eens goed.
Het was een leesbril.
Niet van mij.
Donkerbruin montuur.
Eén pootje weg.
Glazen zwaar beschadigd.
Besluiteloos stond ik met dit vreemde lotswonder in mijn hand.
En haakte de zwerfbril vervolgens aan de bagagedrager van de fiets naast de mijne.
Ieder zijn deel.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen