Doorgaan naar hoofdcontent

Hoé.



Als je presentator bent, ben je natuurlijk geen journalist.
Dus van een presentreutel verwacht je geen diepte-interviews. Nee.
Zoveel is duidelijk als je naar het aanbod op de commerciële zenders kijkt.
Diepte-interviews krijg je er niet.
Wel interviews.
Véél interviews.
Zo kort en bondig mogelijk. Met zo weinig mogelijk diepgang, als het even kan.
En ze hebben er wat op gevonden, hoor.
Die dames en heren die met een bons voor het voetlicht zijn beland dankzij een spreekwoordelijke kruiwagen of een knap smoeltje.
Ze hebben iets gevonden op hun gebrek aan intelligentie en interesse.
In plaats van het stellen van open vragen, waarop de geïnterviewde dan tenminste nog de kans krijgt zijn eigen verhaal te doen, stelt de B-garnituur presentator tegenwoordig de hoe-vraag.
Dat gaat zo.
Je kijkt in de camera, vat de zojuist door de geïnterviewde geleverde prestatie ( stukkie gezongen, boekje geschreven, stukje toneelgespeeld) kort samen.
 Wendt je vervolgens met een glimlach naar het te interviewen onderwerp en zegt, met enig enthousiasme waarbij de stem op het laats dwingend omhoog gaat: ‘Hoe leuk is dát?’
Grandioze vraag.
Want kan in veelvoud herhaald worden.
Op elk gegeven moment.
Ten aanzien van willekeurig welk onderwerp.
En het woordje ‘leuk’ dekt –zoals wij allen weten- elke lading die je er maar aan geven wilt.
Maar het beste van de hele vraag is natuurlijk het antwoord van de geïnterviewde.
Die zegt namelijk, met stomheid geslagen en in een eerste reflex donweg: ’Ja, heel leuk!’
En door maar weer.
Naar het volgende liedje, boekje, toneelstukje.
Het volgende interview.
Zakkenvullen voor beginners.
Hoe leuk is dát?!


Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen