Doorgaan naar hoofdcontent

Godsamme.

 
Van alle steile christenen die ik in mijn leven ontmoette, was hij de steilste.
Zijn stem altijd zacht, zijn gelaat altijd verlicht door een glimlach.
Oprecht geïnteresseerd in mij en de andere werknemers.
Rechtop.
Rechtschapen.
En God was altijd met hem.
Zo keek hij eens mee in de edit-suite terwijl ik een film monteerde.
‘Kijk’ wees ik hem op de beelden van de boksring en het moment waarop tijdens het filmen de zon doorbrak die de met nep-mist gevulde ruimte in een prachtig diffuus licht zette.
‘Wat een geluk’ vervolgde ik, ‘dat tijdens de opname ineens de zon doorbrak!’
‘Weet je hoe wij dat noemen?” sprak hij, mij voor het eerst openlijk definitief niet-scharend bij de gelovigen.
‘Nou?’ sprak ik met lichte tegenzin.
Ik wist immers wat ging komen.
‘Een cadeautje van God’ klonk het zacht naast mij.
‘Oh ja?’ antwoordde ik, ‘ en weet je hoe wij dat noemen?’
Hij lachte lief , keek schuin opzij en zei dat hij het niet wist.
‘Zonlicht!’ zei ik, en hij barstte in een oprechte schaterlach uit.
In die tijd was hij al meer dan twintig jaar getrouwd, had drie kinderen in de tienerleeftijd.
En ging elke zondag naar de kerk.
Maar dat God vreemde kostgangers heeft, bleek wat later, daarna.
Via een oud-collega hoorde ik dat zijn vrouw kanker kreeg en hij, vlak nadat hij die diagnose hoorde, een affaire aanknoopte met een van zijn piepjonge werkneemsters.
Deze maandenlange verhouding is inmiddels uitgekomen.
Zijn zakenpartners weten het.
Al zijn werknemers.
Zijn zieke vrouw.
Zijn kinderen.
En God.
Deze man, die toen hij me eens vroeg naar mijn burgerlijke staat en vernam dat ik samenwoonde, zijn hoofd in deemoed heen en weer schudde.
Deze man, die scheve schaatsen reed en elke zondag vergiffenis vroeg aan God.
En die waarschijnlijk nog kreeg ook.
Want God is de man die presentjes uitdeelt.
Niet alleen aan de recht-schapenen van hart.
Maar ook aan de dwalende schaapjes die in het midden van het land hun verdriet om de mogelijke dood van hun echtgenote verbergen tussen de pronte borstjes van een willige werkneemster.
Het kan gek lopen.
Op aarde.
Maar niet in de hemelen.
Daar geven ze ons heden onze dagelijkse troost.
En vergeven ons onze schulden zoals ook wij een ander de schuld geven.
Daar leiden ze ons niet in bekoring.
En verlossen ze haar van het kwaad.
Amen voor deze man, zijn vrouw en de bedriegster.
Dat God ze gauw een mooi cadeau mag schenken.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen