Doorgaan naar hoofdcontent

Geweld.

 
’s Avonds in de auto terug, zagen we twee vuren.
Het ene was een kampvuur aan de rand van een camping. 
De ander leek dat ook. 
Maar was het niet.
Op een boerenerf stond een vrachtwagen, metershoog volgepakt met balen stro, in de hens.
Op slechts een armlengte van de boerderij was een deel van de kurkdroge balen gaan branden. 
Van een afstandje leek het een kampvuurtje, dichterbij groeide het vuur in enkele minuten tijd tot een inferno. 
In zwart silhouet speelde het drama zich af; tussen  onze auto en de brand was slechts een weiland met bange schapen. 
Bewoners renden in paniek rond op het erf. 
Sommigen stonden doodstil, de handen op het hoofd, vol ongeloof naar het geweld te kijken. 
Een kleine vorkheftruck reed rond, duwde als een kleine David tegen een naast de brandende vrachtwagen staande truck: Goliath. 
Schoksgewijs werd deze op wonderbaarlijke wijze naar links geschoven door de heftruck, weg van de brand.
Er begonnen balen stro van de brandende wagen te vallen. 
Naar links en naar rechts vielen ze, helblauw fikkend, tegen de grond waar ze rollend ergens tot stilstand kwamen. 
De brand was een berg, een toren, en werd een zee. 
Breeduit vrat hij zich een weg door de vrachtauto, gereedschap, het erf. 
Op de weg stond een file van geschokte automobilisten die verbijsterd deze helverlichte nacht in zich opnamen. 
De meesten hadden het alarmnummer gebeld. 
Net als wij. 
Maar nergens was een brandweerauto te bekennen.
Tien minuten nadat de brand begon, gebeurde dat waar iedereen bang voor was. 
Een brandende muur van balen viel rechtstandig, als een vlammende valdeur, tegen de boerderij aan. 
Onmiddellijk vloog het dak in de fik. 
Op datzelfde moment gng een deur in de boerderij aan de kant van het weiland open. 
Zes mensen renden voor hun leven. 
Een vrouw met een witte badjas aan, die met haar handen de kraag ervan tegen haar keel drukte. 
Een meisje met een baby op haar arm. 
Een man, een ander kind. 
Een wanhopige stoet op weg over de dijk, gadegeslagen door met stomheid geslagen automobilisten.
 Een garagedeur werd met geweld geopend, een auto werd met grote snelheid uit het binnenste van de boerderij gereden. 
Achter ons op de N201 hoorden we de sirene van de brandweer. 
We stapten in en reden weg, om plaats te maken voor het water. 
In de achteruitkijkspiegel brandde de nacht geel en blauw. 
Het wakkere snuitje van Meisje M. werd er spookachtig door verlicht.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen