In het Limburgse Margraten- op tien kilometer van Maastricht- ligt
op een heuvel een Amerikaanse militaire begraafplaats.
In de nazomer en
winter van 1944 stierven tijdens het Ardennenoffensief duizenden soldaten: Amerikanen,
Engelsen, Canadezen en Mexicanen.
Het waren er zoveel, dat de lijken dagenlang op straat en in
velden lagen te rotten omdat de lokale begraafplaats van Margraten niet
voldoende graven bood.
Een locatie langs de Rijksweg in het dorpje werd in november 1944
aangewezen als tijdelijke begraafplaats.
Op 7 november kreeg het Amerikaanse 172 Engineer Combat Battalion
de opdracht een toegangsweg naar de beoogde begraafplaats aan te leggen.
En die werkzaamheden startten op 9 november.
Twee dagen erna vond de allereerste van de duizenden begrafenissen
plaats; in plot A, rij 1, graf 1 werd het lichaam van soldaat J.B. Singer
begraven.
Meer dan twintigduizend soldaten zijn er die maanden eind 1944,
begin 1945 begraven.
Dit onbeschrijfelijke aantal dode lichamen werd onder de grond
gestopt in verschrikkelijk slecht weer en met behulp van de burgers van
Margraten die meehielpen met het delven van die talloze graven.
Twee jaar geleden vertelde Jeff Wiggins in een indrukwekkende NOS-reportage
van slechts anderhalve minuut, hoe het eraan toeging, die winter van 1944.
Wiggins-destijds een van de vele zwarte Amerikaanse soldaten- was
leider van de graafwerkzaamheden in Margraten.
Zwarte soldaten werden in de Tweede Wereldoorlog niet ingezet voor
gevechtshandelingen.
Daarvoor werden ze 65 jaar geleden ongeschikt geacht.
Of- zoals Wiggins fijntjes meldt in de reportage:
‘Men durfde degenen die men onderdrukte geen wapens in handen te geven’.
Graven moesten ze, Wiggins en zijn kameraden.
In de vette, zware klei , in de regen en kou verdwenen Limburgse
roggevelden om plaats te maken voor een dodenakker die zijn weerga niet kende.
Na elke alweer verloren slag reden de militaire vrachtwagens met stapels lijken in razende vaart
over de Rijksweg richting die pas gedolven graven.
Een snelheid van 90 kilometer per uur was net voldoende om de
stank van rottend vlees niet te lang in de doorkruiste dorpen te laten hangen.
Wiggins, een oude man nu met een
gebroken stem en zachte ogen die de meest vreselijke dingen moeten hebben
gezien, vond het verschrikkelijkst aan zijn taak in 1944 dat er honderden
jongens en mannen begraven moesten worden terwijl niemand van hun vrienden of
familieleden aanwezig was om ze vaarwel te zeggen.
Daarom zongen ze.
Bij elke kist die de vochtige aarde inging, zongen die zwarte
mannen voor hun blanke kameraden een lied.
Een gospel.
Een zwart lied: ‘Lord, I am coming home’.
Wie nu in Margraten komt, ziet op de plek waar eerst 26 hectare
akkerland was, een keurig gazon met daarop ontelbare marmeren kruisen. De begraafplaats is verdeeld in zestien
vakken, die onderling zijn gescheiden door een promenade en graspaden. De
gevallenen die er begraven werden, zijn in de dood gelijk. Officieren en
soldaten liggen door elkaar, en alle kruisen zijn hetzelfde.
Alleen de joodse militairen en de zes die een Medal of Honor
kregen, wijken af.
Zo smerig en vuil als het Ardennenoffensief eruit zag, zo
weerzinwekkend de stank en de dode lichamen die te lang boven de aarde lagen,
zo aangeharkt en sereen is Margraten vandaag de dag.
Toch stonden hier vijfenzestig jaar geleden jonge mannen te
zingen.
Voor andere jonge mannen.
Ergens is er altijd hoop.
Ergens moet er altijd hoop zijn.
Reacties
Een reactie posten