Doorgaan naar hoofdcontent

Flandres.

 
Hoe toeval in een mensenleven een rol kan spelen, vertelt het verhaal van Jean Pierre Coopman.
Jean Pierre Coopman is tegen de zeventig en Belg van geboorte.
De enige Belg die ooit tegenover Muhammad Ali stond.
In de boksring, welteverstaan.
Coopman’s leven begon zoals een roman van Hugo Claus.
Zijn vader overleed in 1949 waardoor zijn moeder van 's ochtends tot
 's avonds in een schoenfabriek moest werken.
En de kinderen op boerderijen gingen werken om aardappels te rooien en bonen te trekken. Coopman zou later steenkapper worden; hard en zwaar werk.
Ook in andere aspecten van zijn leven deed Coopman denken aan  romanfiguren uit De Metsiers van Claus. 
Hij rookte en dronk.
Dat het een aard had.
Pas op zijn vijfentwintigste begon hij met boksen.
En het roken liet hij er niet om.
Zijn vriendschap met een amateur-kampioen die hem hielp met trainen bracht hem uiteindelijk in contact met boksmanager Karel de Jager. 
Volgens de overlevering doofde Coopman zijn laatste sigaret voor De Jagers neus.
Want hij beloofde gezond te gaan leven als de manager hem aan een boksvergunning kon helpen. 
Dat lukte.
Via De Jager wist Coopman zich naar de top te werken. 
Hij versloeg vier boksers op de toenmalige wereldranglijst en stond in 1976, nog voor hij ‘godmiljaar’ had kunnen zeggen, ineens vijftiende  op die lijst.
Het geheim van dit succes was het feit dat De Jager hem tegen boksers plaatste wanneer ze in een zwakke periode zaten.
En daar nu, komt het toeval om de hoek kijken.
Want Muhammad Ali, die net het legendarische gevecht tegen Joe Frazier achter de rug had,  zocht na die matpartij een iets makkelijker opponent.
En vond die in de gedaante van Coopman.
Nog meer toeval?
Coopman behoorde op dat moment tot de tien beste zwaargewichtboksers van Europa.
Omdat het aanbod niet groot was.
Want de beste boksers zaten hoog en droog achter het IJzeren Gordijn: het waren staatsamateurs die geen prof konden worden. 
En hoewel Coopman als bokser zeer beperkt was, was hij vanuit zijn armoedige jeugd en werk als steenkapper gewend door te gaan tot het gaatje.
Hij maakte gewoonweg van elke wedstrijd een slijtageslag.
Ter ere van de match tegen Ali, die op 20 februari in 1976 zou plaatsvinden, kreeg Coopman de geuzennaam De Leeuw van Vlaanderen toebedeeld.
Ali maakte hier voor de tv-camera’s smalend "a sweet little pussycat" van. 
En liet weten dat de tv-zenders nooit al hun reclamespots zouden kunnen uitzenden omdat de wedstrijd er simpelweg niet lang voor zou duren.
De match vond die maand plaats in het San Clemente stadion in San Juan, Puerto Rico. 
Hij duurde precies vijf rondes
En in de vijfde ronde gaf Ali Coopman een aantal stoten op zijn hoofd die hem deden neergaan. 
Coopman gaf zich gewonnen om te voorkomen dat hij  fysiek onherstelbaar letsel  zou overhouden aan de wedstrijd. 
Ali noemde hem achteraf een "gentleman".
Het opgeven bleek niet onverdienstelijk: Coopman verdiende vier miljoen franc met zijn match. 
Hij investeerde het geld in "De Beurze", een café in Roeselare dat door wanbeheer over de kop ging.
Tegenwoordig is Coopman een op een vreemde manier aantrekkelijke zeventig jarige man met de platgeslagen neus die elk boksersgezicht siert. Geld verdient hij door nu en dan in een film te figureren, zijn olieverfschilderijen te verkopen en hier en daar een wedstrijd te boksen.
Ook zal hij een aardig zakcentje verdiend hebben door in 2009 zijn markante kop te lenen voor de verkiezingsposters van het extreem rechtse Vlaams Belang. 
Zijn ingezakte neus prijkte boven de racistisch bedoelde slogan:’Vlaanderen moet een vuist leren maken’
Coopman zelf was nog het meest verbaasd dat vervolgens heel Vlaanderen verontwaardigd over hem heen viel.
Toeval bestaat niet.
Een jochie uit Ingelmunster, België dat een bokswedstrijd tegen de machtige zwarte Ali verliest, leent later deze faam aan zwartenhaters.
Hoe een kleine man heel groot wordt.
En later weer heel klein.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen