In de week waarin
meisje M. zelf onderhevig was aan externe chaos, kwetsing en gemis, speelde ze
in het winkelcentrum op een fietshelling.
Van boven naar
beneden rende ze gillend van pret, richting haar moeder, die met jas en knuffel
zat te wachten aan de denkbeeldige finishlijn.
Steeds harder
roteerden haar kleine beentjes op de oranje gympies.
Op haar snuit een
kamerbrede glimlach.
Tien keer herhaalde
zich dit gelukzalige spelletje.
Toen kwam uit de
krochten van het winkelcentrum een zwerver aangestruikeld.
De man was gekleed in
een sportjack, had een rood gezicht dat minstens zwaar alcoholisme verraade.
Zijn haren waren
vettig en hingen als draden rond zijn zwetende nek.
Rond zijn lippen zat een
korst van opgedroogd schuim.
Of braaksel.
Dat was niet goed te
zien.
Ik zag hem opdoemen
achter meisje M. die net een eind weg, bovenaan de helling, hard liep af te
tellen.
‘Kom maar bij mama!’
riep ik vrolijk.
Ik probeerde iets
dringends in mijn vraag te leggen.
Ze keek onmiddellijk
om naar de dronken man achter zich.
En zette het
instinctief op een lopen, de helling af.
Achter haar zwalkte
de man onze richting op.
‘Wat doet die meneer?', kwam luid en duidelijk de vraag.
‘Ik weet het niet’
antwoordde ik, terwijl de man ons passeerde.
‘Dag meissies’ klonk
het met een hese stem.
Een grimlach
verscheen op het gegriefde, rode, zwetende gezicht van de zwerver.
‘Hallo.’ zei ik kort
zonder hem aan te kijken.
Ik trok meisje M.
haar jas aan.
De zwerver verdween
achter me uit zicht.
Meisje M. wilde nog
één keer van de helling af.
Vooruit.
Opnieuw verscheen
plotseling die zwerver achter haar, terwijl ze aftelde bovenaan die
denkbeeldige
track.
‘Kóm maar!’ riep ik,
dringend nu.
Daar kwam ze, als een
kanonskogel de helling af.
Ik nam haar in mijn
armen en zei: ‘Kom, nú gaan we naar de fiets’.
Alsof ze het wist,
keek ze om.
Vlak achter ons kwam
de zwerver opnieuw in zijn dronkemanspas op ons af.
‘Wat doet die meneer,
mama?’vroeg meisje M. verbaasd en onbevangen, hardop.
‘Ik weet het niet ,
schatje’ zei ik ‘maar ik vind het niet zo leuk, dus gaan we naar de fiets, ga
je mee?’
We gingen.
Thuis kookten we
samen pasta.
Meisje M. deed de
spekjes in de pan en roerde de crême fraiche door de hete pasta.
We praatten over de sla en vuur en eten
maken.
Uit het niets zei ze
plotseling: ‘Die meneer had pijn’.
Ik wist niet waarover
ze het had.
‘Welke meneer?’ vroeg
ik.
'Die meneer van de
winkels, mama. Die had pijn’.
Verdomd, dacht ik.
Die zwerver had
inderdaad pijn.
Van binnen en van buiten.
Net drie jaar is
meisje M.
En in de week waarin
haar van buitenaf veel pijn is gedaan, herkent ze zielenpijn als geen ander.
Slim.
Reacties
Een reactie posten