Het was nog vroeg.
Zo vroeg, dat de zon
nevelig door zachte sluierbewolking scheen.
Eerst liepen meisje
M. en ik naar de brievenbus.
Ik tilde haar op en
zij stopte de kaart in de juiste gleuf.
Grote vreugde bij het
definitief uit beeld glijden van de post.
Via de singel en de
brug over het water liepen we naar de lavendeltuin.
Meisje M. stapte op
het laagste punt van het muurtje dat het
paarsbebloeide veld omzoomde.
Ze begon te lopen.
Ik mocht haar handje
niet vasthouden.
Ze kon het al zelf,
nu ze net drie jaar was.
Het muurtje liep
langzaam omhoog.
Deze winter waren we
met het spelletje begonnen.
Toen we ontdekten dat
op vier van de hoogste punten op die muur onze gezichten precies op ooghoogte
waren.
En ze mij dan zonder
op haar tenen te hoeven staan een zoen kon geven.
Om de zoveel meter
stopten we.
Op stukjes muur
waarvan we heus wel wisten dat een zoen geven niet mogelijk was.
Omdat ik moest
bukken.
Of zij mijn navel zou kussen.
De knoop van mijn jas.
Mijn broekriem.
Mijn kin.
We lachten er hard
om.
Op elke hoek van de muur waar we dan eindelijk neus
aan neus kwamen, gaf ze me de liefste zoen ooit.
Drie keer deden we
een rondje.
Ik kreeg twaalf van
die zachte kusjes.
Daarna ging meisje M.
op het door de zon al warm geworden muurtje zitten en liet ik haar zien hoe je,
strijkend met je vingers langs de lavendel, die zeepachtige geur ervan kon
opsnuiven.
Met je hand vlakbij je neus.
Daarna ontdekten we
een lieveheersbeestje in de uitbundig over pilaren bloeiende bruidssluier.
‘Kom maar, lieffie’
zei ze teder en ze probeerde met veel geduld het diertje op haar hand te laten lopen.
Dat lukte niet.
Ik maakte foto’s, die
ochtend.
Zonder dat ze het
merkte of er noemenswaardige aandacht aan besteedde.
Van de wandeling,
haar vrolijk rennen van een fietshelling af, het wachten op het
lieveheersbeestje, het kijken naar de lavendel.
Van haar
concentratie, haar ernst, haar lach, haar zijn.
Later die ochtend
stuurde ik de foto’s naar enkele mensen die haar het beste kennen.
Een van hen schreef
één zin terug over twaalf foto’s waarvan meisje M. op minstens vier ervan heel
hard lacht.
En op de anderen te zien is terwijl ze naar een lieveheersbeestje,
de tuin, de lavendel, de zon tuurt.
Dit stond er in die
verder lege mail:
‘Wat kijkt ze
serieus. Moet ze poseren van jou?’
Het was geen nieuws voor me, dit.
Het was zelfs oud nieuws.
'Ja', was het enige wat ik op dat moment van die opmerking dacht. 'Jij bent zo anders
dan ik’.
Ik was blij dat
meisje M. die dag bij mij was.
Reacties
Een reactie posten