Doorgaan naar hoofdcontent

Succes.




De waarnemend huisarts was wezenloos.
Als een robot stond ze in de deuropening, zonder een hand te geven liet ze mij passeren, de spreekkamer in.
Ze zei iets onverstaanbaars toen ik langs haar bleke gestalte naar binnen stapte.
Ik had haar nog nooit ontmoet.
Zij kende mij ook niet.
Volkomen gespeend van elke vorm van contact staarde ze me aan.
In diepe stilte.
Zo ver mogelijk als maar kon zat ze weggedoken in de stoel achter het bureau in de huisartsenpraktijk van mijn vaste huisarts die afwezig was.  
Ik had plaatsgenomen op de punt van de stoel en had mijn aangedane hand op de rand van het bureau gelegd.
Ik wees naar de plek en de ontsteking die daar zat.
Vroeg of ze wist van het bestaan van de zeldzame ziekte waaraan ik lijd. Oorzaak van talloze ontwrichtingen en ontstekingen.
Ja, ze kende de naam.
Maar ik ben geen specialist, was het korzelige antwoord.
Nog steeds zonder naar mijn hand te kijken staarde ze me aan.
Ik wees op het verdikte gewricht en de rode verkleuring.
Ze keek niet mee.
En zweeg.
Nog verder wipte ik naar de punt van de stoel.
Nogmaals wees ik naar de plek waarover gesproken moest worden.
Tot ik er plotseling, zonder erover na te hebben gedacht, mee stopte.
Met sociaal wenselijk doen.
‘Heeft het zin dat ik mijn hand hier neerleg in de hoop dat u meekijkt of kijkt u helemaal niet naar mijn hand?’ hoorde ik mijzelf oprecht en vanuit de grond van mijn hart vragen.
Ze vertrok geen spier.
‘Ik luister altijd eerst naar de patiënt, daarna doe ik lichamelijk onderzoek’ zei ze.
‘Oké’, zei ik.
En leunde achterover.  Zwijgend als zij.
Om te kijken wat er komen zou.
Nú boog ze naar voren.
Maar mijn hand lag in mijn schoot.
Ver onder de bureaurand.
‘Waarom denkt u aan een ontsteking?’ vroeg ze met nauwelijks verholen dédain.
Opnieuw noemde ik de naam van de ziekte. En de fysio die maandag de ontsteking had gezien. Waarna ik een afspraak gemaakt had bij de huisarts. Om te bespreken wat de behandelwijze zou moeten zijn ditmaal. Ontstekingsremmers verhogen bijvoorbeeld. Zoals meestal. Of iets anders, misschien.
Ik hoorde het graag
Of ze even mocht kijken. Ik legde mijn hand opnieuw voor haar neer.
Ze zei dat ze niets zag.
Geen verkleuring, roodheid of verdikking.
Ze drukte op en bewoog de aangedane plek en vroeg of het pijn deed. En waar.
Ik zei dat het pijn deed.
Daar.
‘Dus geen ontsteking? ‘zei ik, zonder een spoor van sociaal wenselijkheid.
’Nee ik zie niks’ zei ze.
‘Prima’, zei ik. ‘Wat was uw naam?’
Ze sprak een serie klanken uit waar geen chocola van te maken was.
‘Dank u wel’,  zei ik.
Ik kwam omhoog en liep zonder wat te zeggen de spreekkamer uit.
Ik liep naar het pakketpunt en postte een pakje.
Liep naar huis.
En legde thuis al mijn binnensmondse godverredommes van onderweg  in een ronkende mail naar de waarnemend huisarts, die ik naar de huisartspraktijk stuurde.
Met tot slot de vraag om een inhoudelijke reactie.
Die kwam toen ik een uur later in de auto zat.
Het was De Vrouw Zonder Naam zelf die belde.
Ik kreeg zonder verdere plichtplegingen een welgemeend excuus voor haar manier van doen. Ze gaf geen reden voor haar gedrag. Wel speet het haar diep dat ik me respectloos behandeld had gevoeld en zonder diagnose de deur uit was gegaan.
Het leek haar een goed idee een nieuwe afspraak te maken met een andere huisarts.
Ik vroeg op welke dagen ze waarnam.
Dat was op donderdagen.
Ik wist genoeg.
De rest van de dag handelde ik nog wat zaken af die al te lang ongezegd waren gebleven.
Op allen kwam een respons die onverwacht positief was.
Ja.
Zonder twijfel was dit een zeer succesvolle donderdag.
De eerste van een reeks van alle donderdagen waarop ik me nooit meer zal laten piepelen.
Om over al die andere dagen nog maar te zwijgen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen