Drie doden dienden zich aan vandaag.
Het waren de getalenteerde jongen die de fatale vergissing maakte aan het begin van deze lente.
De soldaat die op de Grebbeberg door de Duitsers is geëxecuteerd.
En E., die in 2018 in de lente overleed.
Ze reisden met me mee toen ik naar het Singer in Laren reed.
De tentoonstelling die ik wilde zien bereikte ik niet.
Ik belandde in het miljonairsdorp op het moment dat Sinterklaas zijn intrede deed. Er was met geen mogelijkheid een parkeerplek te vinden in het hele Schapendorp.
Jeeps, Lamborghini’s en Porsches reden rondjes van de Oude Brink tot aan het Zevenend.
Nergens was plek.
Jongens in hockeytenue filmden met hun IPhones het voorbijrijden van de stoet ronkende gouden koetsjes.
Ik veranderde van koers en reed naar de kringloopwinkel in een naburig dorp.
Daar lag een keramieken Heilig Hart met een gouden vlam boven de taupekleurige hartvormige kern . Een echte milagro, nooit eerder gevonden, in geen enkele tweedehandswinkel.
Een puntgaaf hart, symbool van de bron van begrip, liefde, moed, toewijding, verdriet en ook vreugde.
Ik legde het in mijn mand. En vond ook een prachtig boek met werk van Sam Drukker.
Op de terugweg naar huis draaide ik in de auto een liedje.
En plotseling stond ik in een morsige uitgaanstent in U.
En was het 1992.
En zag ik hoe E. naar mij keek.
Met een twinkeling in haar ogen zag ik haar levensecht naast mij staan, kijkend naar mijn strapatsen, mijn gedans, geklets, hoe ik een sigaret bietste. Geamuseerd en in liefde observerend hoe ik was. Zij keek naar mij zoals ik naar haar kijken kon. Een blik met daarin liefde, vriendschap en een diep vertrouwen.
Dat liedje in de auto bracht haar volledig tot leven op een manier die me niet eerder overkomen was sinds haar dood.
Het was of ik het aanraken kon, dat rustige kalme gezicht met die prachtige lichtblauwe ogen.
Zo nabij was die herinnering. Zo levensecht.
Ik reed naar de begraafplaats waar ze in de aarde is gelegd.
Bloedrode herfstbladeren strekten hun verse vingers naar me uit terwijl ik over de paden liep. Ik plukte een tak van een met witte bloemen bloeiende struik. Ik legde hem op de steen waarop haar naam geschreven staat.
Als altijd kon ik niet geloven dat die letters daar haar naam vormden en vertelden dat zij niet meer in leven was.
Ik stond in stilte aan de voet van haar graf en opnieuw was het of ik met een denkbeeldige verrekijker in een diep zwart gat tuurde in de vergeefse hoop het einde ervan te ontwaren. Teneinde een besef te kunnen krijgen van wat het betekende dood te zijn.
Toen het ergste verdriet geluwd was en het van binnen stil was in mij, liep ik terug naar de auto. Door die akker vol doden.
Zonder muziek te draaien reed ik naar huis.
Kuste mijn kind gedag.
Deed al die dingen die de doden niet meer doen.
Leefde.
Reacties
Een reactie posten