Doorgaan naar hoofdcontent

Kerst.


Op de Eerste Kerstdag van 2011 liep ik met meisje M. aan de hand door de deur van de gesloten afdeling.
Het rook, zoals gewoonlijk op de geriatrische afdeling, om half tien ’s ochtends al naar gebakken trapleuning en doorgestoofde, zoute runderbouillon.
Mijn moeder zat in de huiskamer.
In een leunstoel, naast een vrolijk opgetuigde kerstboom.
Meisje M. ontving de complimenten over haar met grote-mensen pailletten versierde kerstjurk.
Haar moeder viel ook in de smaak.
‘Het is feest vandaag, mama’ zei ik, mijn eigen kind tegen me aangedrukt.’Het is vandaag Kerstmis’.
‘Oh’ zijn mijn moeder ongeinteresseerd en ze keek met afgrijzen naar de forse vrouw die aan het hoofd van de tafel in haar rolstoel zat en uit wiens mond we al maanden niets anders hoorden dan een monotoon: ‘Zúster!’.
Ik nam mijn moeder en meisje M. mee naar de kamer van mijn moeder. Meisje M. hield de gele speelgoed-teckel, zojuist naast het aquarium gevonden, stevig tegen zich aangedrukt.
Mijn moeder liet zich vermoeid in de fauteuil zakken.
Ik zette een cd op.
Haydn.
Muziek vulde de kamer terwijl ik de planten, die dagelijks droog stonden te bakken op de radiator, water gaf.
Ineens begon meisje M. te dansen.
Temidden van alle treurigheid bewoog ze, in haar met pailletten besprenkelde goudkleurige jurkje.
Met haar armen uitgestrekt draaide ze rond en rond, tussen bed en tafel.
Toen sloot ze in alle ernst haar ogen en drukte ze de gele teckel tegen zich aan.
Zo draaide ze langzaam en bevallig, precies op de maat van de muziek, haar gevoelige rondjes.
Voor zichzelf alleen.
Mijn moeder schoot vol en draaide haar hoofd af.
Ik nam met mijn ene hand haar hand in de mijne en drukte met mijn andere hand haar hoofd tegen mijn wang.
‘Ontroert het je?’ vroeg ik.
‘Ja’ zei ze en ze lachte door haar dikke tranen heen.
‘Mij ook’ zei ik en we huilden allebei heel even.
Om de onschuld van dat meisje.
Om deze Kerst.
En om nog meer zaken die beter ongezegd bleven.
Toen meisje M. en ik weggingen, brachten we mijn moeder terug naar de huiskamer waar de brunch bijna zou beginnen.
Ik zwaaide naar vijf vrouwen, inclusief mijn moeder, die allemaal terug zwaaiden.
Op weg naar de deur die toegang gaf tot relatieve vrijheid, leek het of mijn hart brak.
Daar zaten ze.
Al die vrouwen, die jarenlang de spil waren geweest van hun gezin met Kerstmis.
Die tientallen jaren kerststukjes hadden gemaakt en neergezet.
De boom hadden versierd.
Diners hadden georganiseerd.
Kaarten hadden geschreven en verstuurd.
Hun kinderen in feestelijke kleding hadden gestoken.
Het leven, of dan in ieder geval de Kerst, hadden geprobeerd te vieren.
Daar waren ze, naast een aquarium opgesloten, tussen twee kerstbomen en slechts elkaar.
Niets meer over van wie ze eens waren.
Meisje M. hield mijn hand stevig vast.
En ik de hare.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen