(geschreven in 2011)
Ik gaf een koekje aan de vrouw die naast mijn moeder zat op de afdeling voor geriatrische patiënten.
Meisje M. hield zich stevig vast aan de achterkant van mijn jurk.
De vrouw pakte het koekje en wees op haar mond waarin geen tand te bekennen was.
‘Ik heb geen tanden meer’ sprak ze hees.
Ik wees op haar koffie en zei:
‘Wat als we uw koekje nou eens in uw koffie dopen, is dat een idee?’
Dat was een goed plan. Samen doopten we het koekje in de koffie.
Die ik vervolgens slok voor slok aan haar voerde, omdat haar handen zo erg trilden dat ze geen beker zou kunnen vasthouden.
Ik pakte haar handen, die net als die van mijn moeder opmerkelijk zacht en warm waren, even in de mijne.
Ze leek een Indische achtergrond te hebben.
Ik vroeg haar naar haar land van herkomst.
Indonesië.
Rechtstreeks vroeg ik het haar.
Ja.
Ze had als kind met haar moeder in een Jappenkamp gezeten.
‘Ze hebben mijn moeder elke keer weer bijna dood geslagen. En elke keer net niet.’
Ze keek me aan.
Ze keek me indringend aan.
Ik pakte opnieuw haar hand en zei:
‘En u moest daarnaar kijken?’
‘Ja’ zei ze, en in dat woord woog heel de wereld loodzwaar.
Ondraaglijk zwaar.
Toen zei ik; ‘Dat bent u nooit meer vergeten. Ook al wilde u dat nog zo graag. Dat heeft u uw hele leven nooit meer kunnen vergeten’.
‘Nee ‘ zei ze met die zachte hese stem.
‘Bent u uw vertrouwen in mensen verloren, daardoor?’vroeg ik haar.
Meisje M. had inmiddels de magnetische ruitenwisser op het aquarium ontdekt en was secuur de sluierstaarten van helder uitzicht aan het voorzien.
‘ Ja’ zei de Indische zacht. ‘ Ja , helemaal’.
‘Heeft u kinderen?’ vroeg ik toen.
‘Twee!’ haar gezicht lichtte er van op. ‘ Twee zonen’.
‘En is het u gelukt van ze te houden?’
zei ik, brutaal weg.
‘Ja’ zei ze zonder omhaal. ‘Jazeker’.
‘Dat gaat vanzelf’ antwoordde ik ‘van je kinderen kun je zomaar houden, hoeveel pijn jezelf als kind ook gedaan is’.
‘Ja’ knikte ze. ‘Maar ik ben het nooit vergeten, van mijn moeder’. Ze wees met haar hand het vuistdikke hout aan waarmee haar moeder meer dan zestig jaar geleden voor haar ogen was geslagen. Keer op keer.
Bij het afscheid zwaaide Meisje M. voorzichtig met haar open handpalm richting de Indische en de sluierstaarten.
Zelfs op een geriatrische afdeling is vergeten niet aan de orde.
Damnatio memoriae.
Ik gaf een koekje aan de vrouw die naast mijn moeder zat op de afdeling voor geriatrische patiënten.
Meisje M. hield zich stevig vast aan de achterkant van mijn jurk.
De vrouw pakte het koekje en wees op haar mond waarin geen tand te bekennen was.
‘Ik heb geen tanden meer’ sprak ze hees.
Ik wees op haar koffie en zei:
‘Wat als we uw koekje nou eens in uw koffie dopen, is dat een idee?’
Dat was een goed plan. Samen doopten we het koekje in de koffie.
Die ik vervolgens slok voor slok aan haar voerde, omdat haar handen zo erg trilden dat ze geen beker zou kunnen vasthouden.
Ik pakte haar handen, die net als die van mijn moeder opmerkelijk zacht en warm waren, even in de mijne.
Ze leek een Indische achtergrond te hebben.
Ik vroeg haar naar haar land van herkomst.
Indonesië.
Rechtstreeks vroeg ik het haar.
Ja.
Ze had als kind met haar moeder in een Jappenkamp gezeten.
‘Ze hebben mijn moeder elke keer weer bijna dood geslagen. En elke keer net niet.’
Ze keek me aan.
Ze keek me indringend aan.
Ik pakte opnieuw haar hand en zei:
‘En u moest daarnaar kijken?’
‘Ja’ zei ze, en in dat woord woog heel de wereld loodzwaar.
Ondraaglijk zwaar.
Toen zei ik; ‘Dat bent u nooit meer vergeten. Ook al wilde u dat nog zo graag. Dat heeft u uw hele leven nooit meer kunnen vergeten’.
‘Nee ‘ zei ze met die zachte hese stem.
‘Bent u uw vertrouwen in mensen verloren, daardoor?’vroeg ik haar.
Meisje M. had inmiddels de magnetische ruitenwisser op het aquarium ontdekt en was secuur de sluierstaarten van helder uitzicht aan het voorzien.
‘ Ja’ zei de Indische zacht. ‘ Ja , helemaal’.
‘Heeft u kinderen?’ vroeg ik toen.
‘Twee!’ haar gezicht lichtte er van op. ‘ Twee zonen’.
‘En is het u gelukt van ze te houden?’
zei ik, brutaal weg.
‘Ja’ zei ze zonder omhaal. ‘Jazeker’.
‘Dat gaat vanzelf’ antwoordde ik ‘van je kinderen kun je zomaar houden, hoeveel pijn jezelf als kind ook gedaan is’.
‘Ja’ knikte ze. ‘Maar ik ben het nooit vergeten, van mijn moeder’. Ze wees met haar hand het vuistdikke hout aan waarmee haar moeder meer dan zestig jaar geleden voor haar ogen was geslagen. Keer op keer.
Bij het afscheid zwaaide Meisje M. voorzichtig met haar open handpalm richting de Indische en de sluierstaarten.
Zelfs op een geriatrische afdeling is vergeten niet aan de orde.
Damnatio memoriae.
Reacties
Een reactie posten