Doorgaan naar hoofdcontent

Liefde.

 
Geen moment liet hij haar los.
Met grote zorg nam de oude man, zijn haar en baard nat van een recente zwempartij, zijn vrouw bij de arm en begeleidde haar op haar moeizame gang door de armoedige kantine van het zwembad.
Haar gezicht vertrok in voortdurende grimassen, haar ogen waren naar het plafond gericht. 
Haar benen, stijf en stram, namen onvaste stappen.
Hij koos een tafel, trok een stoel voor haar bij, zette haar neer.
Nog liet zijn hand haar arm niet los.
Hij boog zich naar haar over, hoorde haar aan.
Toen liep hij naar de bar.
Zij bleef achter aan de tafel, haar gezicht vertrekkend in voortdurende, groteske spasmes.
De in de kantine verzamelde mensen keken toe.
En daarna zo snel mogelijk weer weg.
Terug kwam hij met de consumpties.
Samen dronken ze thee.
Zijn hand lag daarbij voortdurend op haar onderarm die rusteloos over het tafelblad schoof.
Ze praatten.
Hij heel dicht bij haar.
Daarna trok hij zijn jas aan.
Daarbij kruiste zijn blik-verrassend jong, verrassend helder- de mijne.
Ik knikte hem toe.
Hij knipoogde terug.
Hij liet haar even alleen, waarbij opnieuw zijn vingers draalden op haar schouders bij het afscheid voor eventjes.
Toen hij mij passeerde, raakten we kort aan de praat.
Hij was vijfenvijftig jaar getrouwd. Plus een jaar verloofd met haar. Zijn vrouw had Parkinson gekregen en was blind geworden.
Nu ging hij zijn zwemtas in de auto zetten om haar dadelijk naar de auto te begeleiden.
Ze zat een minuut of twee alleen.
Haar hoofd, dat onderhevig  was aan tremors, hield ze naar het plafond gericht. Alsof ze luisterde.
Hij kwam terug, meldde zich bij haar met een liefdevolle omhelzing.
Ze stond op, hij pakte haar hand en arm in de zijne.
Ze schuifelden langs mij.
Opnieuw hield hij halt, en hervatte de conversatie.
Hij vertelde dat zijn vrouw nog steeds in vloeiend Frans, Engels en Duits kon converseren.
En dat niet de Parkinson voor haar het ergst was, maar de blindheid. Waardoor zoveel niet meer kon; het musiceren, het lezen, het mailen.
Ik voeg of ze tijd hadden om nog even te praten en wees naar de tafel waaraan ik de krant las.
Hij raakte mijn arm aan in een vriendschappelijk gebaar en zei dat dat niet ging.
Hij moest zijn vrouw op tijd naar het verzorgingshuis brengen.
Hij sprak de hoop uit elkaar volgende week hier te treffen.
Ik keek gedurende de conversatie in de ogen van een man van ruim tachtig jaar oud.
Die vol van leven zaten, als de ogen van een jongeman van dertig.
Ik keek ook naar haar. In haar ogen was het licht letterlijk gedoofd en haar lichaam gaf niet aan wie zij was.
Wel was duidelijk dat een ontroerend grote liefde hen verbonden had.
Van toen.
Tot helemaal aan nu.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen