Doorgaan naar hoofdcontent

Groot.

 

Meisje M. en ik praten in de badkamer over hoe lang ze nog op school blijft met haar vrienden en vriendinnen.
Ze zit op de warme badmat en ik kleed me aan.
Ik leg uit dat alle kinderen als ze ongeveer 11 zijn naar een andere school gaan om verder te leren.
Vervolgens leg ik uit dat als ze ongeveer 18 jaar is, Meisje M . mag kiezen wat ze wil worden en dan naar een school mag waar ze dat kan leren.
'Ik wil prinses worden' zegt Meisje M. 'Is daarvoor ook een school?'
'Nee' zeg ik, 'daarvoor hoef je niet naar school. Daarvoor hoef je alleen maar een prins te trouwen'.
Meisje M. denkt even na.
'Maar waar woont dan een prins voor mij?'
'Niet in Nederland' zeg ik. 'Want de koning van Nederland heeft alleen maar meisjes als kind gekregen. Prinsesjes. Of je moet met een prinses willen trouwen?'
Meisje M trekt haar neus op.
'Nee!' zegt ze afkeurend.
'In Spanje wonen prinsjes' ,zeg ik.
'Je zou als je groter bent naar Spanje kunnen verhuizen en dan trouwen met een prins. 
T. kan jou Spaans leren. Dan kun je tegen de prins 'ik hou van jou' zeggen. En dan kan hij jou verstaan!'.
Meisje M denkt na over haar toekomstige carriere.
Haar hele lijfje is gespannen van al dat denkwerk, daar op die hoogpolige grijze mat.
'Moet ik dan verhuizen om te worden wat ik wil?' zegt ze ineens vol afgrijzen.
'Ja ' zeg ik, als je groter wordt en 18 bent dan zou je ergens zelf kunnen gaan wonen, als je dat wilt'.
Dat is teveel informatie ineens.
Ze wordt stil.
'Maar dan zie ik jou dus nooit meer!' roept ze vol afgrijzen. 
Ze omarmt mijn benen. Omklemt ze.
'Jawel hoor' probeer ik nog, ‘want dan kom ik heel vaak bij jou op visite!'
'Nee' zegt ze ferm, terwijl ze opstaat van de badmat en haar knuffel tegen haar lippen drukt. 'Ik word geen prinses. Ik blijf voor altijd bij jou'.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen