Ze at haar broodje met de finesse waarmee wel meer mensen
met ernstig overgewicht eten naar hun mond brengen.
Het voedsel tussen twee vingertoppen
houdend, het zo lichtvoetig mogelijk vasthoudend. In een haast fysieke
ontkenning van de aanwezigheid van de mondkost. Ze poogde het broodje zo
sierlijk mogelijk en in zo veel mogelijk kleine porties steeds naar haar mond te
brengen. Zuinigjes. Nauwelijks de lippen openend om de proviand naar binnen te
schuiven. De verloochening van eten. Dat was wat ze ten toon spreidde.
Ze zat tegenover haar man waar alle kleur in de loop de jaren uit leek te zijn
verdwenen. Zijn peper -en zoutkleurige haar stond kortgeknipt maar rechtop op de grauwe schedel.
Ze aanschouwde wrevelig en zwijgend hoe
hij gulzig de broodjes, de worst, alle kaas en koffie naar binnen schoof. Af en
toe zei ze iets tegen hem. Over de anderen om hen heen. Dan keek hij abrupt naar
degene die ze net had besproken. Met bleke ogen. Die schielijk weer naar zijn
handen dwaalden. Die bolletje na boterham, cracker na uitsmijter via mes en
vork naar zijn mond zouden brengen.
Daar speurden haar kleine varkensoogjes de ontbijtzaal af. Haar oog viel op de ontbijttafel
naast de hare. Waar zojuist nog een echtpaar had gezeten. Nu stond een slanke
vrouw bij de stoel, een ranke hand op het tafelblad rustend. Zij speurde
zoekend rond. Rekte haar hals, keek links en rechts door de rumoerige lobby.
Plotseling zwaaide ze. Naar haar man. Die tussen de tafels kwam aanlopen. Ze
lachten samen. Zij ging zitten en sloeg haar lange benen over elkaar. Ze
spraken geamuseerd met elkaar, het nieuwe stel. Hij staand bij de tafel, zij
gezeten op een stoel. Op een bepaald ogenblik legde zij haar hand op zijn
borstkas. In een achteloos, liefdevol gebaar. Daarna vertrok hij om alvast wat
te eten te halen. De vrouw achterlatend
die nieuwsgierig de lobby, de lampen, al het design bekeek.
Daar kwam de ober. De vrouw vroeg hem
vriendelijk of hij hun tafel wilde afruimen. De jongen startte meteen zijn
werkzaamheden: pakte de vuile borden en stapelde de glazen van de vorige
ontbijters op elkaar.
Schel klonk haar stem, vanuit het niets.
De varkensoogjes keken naar de ober en
de toon was beschuldigend.
‘Daar záten al mensen, hoor’ klonk ze. Ze ving de
blik van de ober en bleef hem aanstaren met een wenkbrauw opgetrokken tot ver
onder de rand van het korte, pittige kapsel.
‘Daar zaten al ménsen!’ zei ze
nogmaals, toen de jongen niet snel genoeg zijn schrik liet blijken. ‘Oh’,
stamelde hij tenslotte, daarbij verschrikt de slanke vrouw aankijkend.
‘Geeft
niet’ zei deze, ‘ruim maar gewoon af, hoor. En als ze terugkomen dan maak ik plaats
voor ze. Ik heb al een poosje bij de tafel gewacht maar er kwam niemand. Komt
goed’.
De ober ruimde af.
Haalde een lap over de tafel. Verdween uit het blikveld van
de slanke vrouw. Die nu ruim zicht had op de mollige vrouw en diens echtgenoot.
Die beiden met een verbolgen blik bij gebrek aan durf dan maar nijdig naar elkaar
keken.
‘Waarom zei u niet tegen mij dat deze tafel al bezet was, toen
ik stond te wachten op mijn partner?” vroeg de slanke vrouw.
De mollige vrouw keek met gramstorige blik naar de frêle verschijning zoals die
daar nog steeds met over elkaar geslagen benen rustig aan het tafeltje zat. En die
nu vragend naar haar keek.
Draaide daarna ostentatief haar vlezige nek de andere kant op en begon op
fluistertoon tegen haar man haar gal te spuwen.
Het duurde lang voordat de partner van de slanke vrouw terugkeerde. Hij had twee
koffie bij zich en een bord met broodjes en beleg.
Al die tijd had de slanke vrouw recht voor zich zicht op hoe
de mollige vrouw haar man ostentatief roddels over haar overbracht. En telkens weer maakte hij daarbij de vergissing zijn hoofd te draaien naar het
lijdend voorwerp. Dat hem dan steevast aankeek. Waarna hij meteen, het hoofd
omlaag, wat etenswaar op zijn vork schoof om het snel zijn mond in te duwen.
Het klapstuk kwam toen de slanke vrouw haar man op conversatie-toon, licht
geamuseerd, vertelde wat er zojuist was voorgevallen. Over de ober die, als
ware het de Stasi, geïnformeerd werd over de wanpraktijken van de medeburger
die een tafeltje kaapte van al lang van het ontbijtbuffet vertrokken gasten.
Ze was nog niet halverwege zin drie, of de varkensoogjes priemden plotseling
vol vuur haar kant op. ”Ik hoor wat je zegt, hoor!!!’ klonk het obligate startsein voor
wat een weergaloze schreeuwpartij had moeten worden.
‘Ik weet het’ antwoordde de slanke vrouw echter, ‘ik heb
niks te verbergen. Als het goed is weet jij alles al, van wat er zojuist voorviel’.
Daar had ze niet van terug. De kin werd ingetrokken zodat de mond verdween in een waterval van vet. De handen sloten zich ferm om de kop thee. Zo, gevangen in haar eigen kramp, hervatte zij het fluisteren tegen een man die al jaren geleden besloten had haar in alles gelijk te geven. Met stille trom bliezen ze een poos later de aftocht. Via de minst logische route. Namelijk niet langs de tafel van de slanke vrouw en diens opgewekte ega. Maar helemaal om. Via het ontbijtbuffet. Waar de gratis cakejes op de hoek in een mand vol zelfvertrouwen voorverpakt lagen te glanzen.
Reacties
Een reactie posten