Daar staat hij
Naast mijn bed
Zijn schaduw groter dan de maan buiten het venster waarnaar ik zojuist nog keek.
Zijn schijn een rots, een berg en een totale zonsverduistering.
Zijn stem die onophoudelijk tot mij spreekt, mij breekt.
Zijn smerig fluisteren beneemt mij alle adem.
De kamer is klein als een doos, een kist, een lijkkist.
Ik wend mijn hoofd van hem af om zijn blik te ontwijken.
Het kind is daar, aan de overkant van de gang.
Ik leg haar woordeloos mijn wil op.
Met elke vezel in mij wil ik haar slapend.
Van hier in deze gevangenis, tot aan de overzijde van de gang.
Slaap, lief meisje. Slaap.
Hij zit op de rand van het matras nu, zijn koude ogen vlakbij de mijne.
Ik luister zwijgend naar zijn woorden.
Ik knik langzaam met gesloten ogen en sluit de deur naar
mijn hart.
Sluit de luiken naar mijn geest.
Trek het zeil over mijn ziel.
Uit alle macht spreek ik zwijgend tot mijn slapende kind aan de overkant.
Slechts een deur en een gang scheiden haar van mij.
Slaap, meisje, blijf slapen.
Wanneer hij verdwenen is, ligt mijn lichaam op dat bed.
Alles in mij is dicht.
De deur, de luiken en het zeil.
Maar mijn ogen.
Die zijn wijd open.
Zien door het venster een koude volle maan die spooklicht tovert op mijn
handen, op de muur, over het bed.
Later pas zal ik opstaan.
Passeer ik de gang en die deur.
Leg mijn hand op het warme hoofdje van mijn slapende
dochter.
Hoor zijn stem beneden, in de tuin.
Maak plannen voor mijn vertrek.
Dan. En daar.
Reacties
Een reactie posten