Doorgaan naar hoofdcontent

Vluchten.


 
We vertrokken twee dagen nadat de pleuris was uitgebroken op Schiphol.
Direct gevolg van een korte maar hevige staking op 23 april van het personeel dat de bagage van reizigers in het ruim van vliegtuigen moet laden en lossen.
Onze vlucht ging.
Dat wel.
Maar we stonden bijna  drie uur onafgebroken in rijen.
Een aaneenschakeling van geïrriteerde reizigers was het, die zich onwillig tussen paaltjes lieten dirigeren door herintreders. Die voor het eerst van hun leven de baas mochten spelen over een heleboel mensen. En die zich dat geen twee keer lieten zeggen. Vlezige vrouwen waren het van ver boven de vijftig die schreeuwden met schelle stem dat we door moesten lopen dan wel uit moesten wijken.
Mannen waren het ook, met buiken alsof ze drachtig waren van een span paarden, die zich met zichtbaar genoegen wentelden in het gevoel dat ze kregen van het in een portofoon mogen spreken.
Met nauwelijks verhulde minachting keken ze je aan, telkens wanneer je als vee de volgende bocht door werd gejaagd.
De ‘vakantie-ervaring’ die Schiphol haar reizigers  zo graag zegt te brengen, was ver te zoeken.
Een jongen van nauwelijks achttien liet de wachtenden in een ellenlange rij na een half uur  weten dat alle passagiers voor Europese vluchten  de trap af mochten.
Dat deden we, de zware reistas bonkend op elke trede.
Om een kwartier in een lange cirkel lopen later exact aan te schuiven in diezelfde rij.
Waarna de kind-manager  desgevraagd liet weten dat hij eigenlijk bedoeld had te zeggen dat we van Vertrekhal 1 naar Vertrekhal 2 hadden moeten gaan.
Twee mensen kregen bij de gate ter plekke te horen dat hun betaalde stoel in het vliegtuig niet meer beschikbaar was, want zoals altijd werden vliegtuigen overboekt maar helaas waren er nu teveel reizigers… Een van de twee huilde dikke tranen.
In het vliegtuig zelf was de vakantie-ervaring zoals altijd: krap en benauwd.
Waar vliegen vroeger een zweem van romantiek had waarin knappe stewardessen warme gerechten uit-serveerden en glimlachend vragen gedurende de vlucht beantwoordden, bleek eens te meer dat een vliegtuig tegenwoordig een ordinaire luchtbus is.
Het chagrijn van de steward en de stewardessen was nauwelijks verborgen.
De dubbele gortdroge boterham met kaas werd met ongeduld en afgewend gelaat voor je neus gehouden. Om twee glazen water vragen werd begroet met een opgetrokken wenkbrauw.
Met de mondkap op en de knieschijven pijnlijk opgestuwd tegen de rugleuning van de stoel voor ons, vertrokken we.
Om enkele dagen later weer te arriveren op deze zelfde luchthaven.
Dat de uitgebroken pleuris nog steeds niet in goede banen was geleid, bewezen de talloze bagagerekken met hoge stapels bagage die open en bloot tegen de wanden richting bagageband stonden opgesteld. Inderhaast was op elk rek een papiertje geplakt waarop in hanenpoten een datum stond.  ’27 april ‘zag ik staan. En ook ’29 april’.
Die datum was echter weer doorgekrast waarna er ’30 april’ van gemaakt was.
Ik zag een surfboard, een katten-reismand zonder deurtje.
Tientallen rugzakken, koffers, valiezen en reistassen.
Elk item een stille getuige van de verwording van het reizen via Schiphol dit jaar: je bent nergens meer zeker van, nadat je je stoel betaald hebt.
Niet van een zitplaats, niet van het aankomen van je bagage op de plek van bestemming.
Zelfs niet van het veilig op de luchthaven bewaren van je bescheiden.
Schiphol is van een A-merk een prijsvechter geworden.
Die mensen onbarmhartig zwaar fysiek werk laat doen in het ruim van de luchtschepen voor een schandalig laag loon. Terwijl de stoelen boven de hoofden van deze dagloners voor grof geld betaald en daarna verhandeld worden.
‘Connecting Your World’ zo ronkt de Royal Schiphol Group op zijn site, waarop vandaag opnieuw te lezen staat dat door drukte langere wachttijden zijn.
Mijn wereld is het niet. Waarin mensen worden uitgebuit en andere mensen worden afgezet. Waarin grimlachende stewardessen  op hun gedateerde pumps zonder enige interesse voor het vee dat ze vervoeren hun taakje uitvoeren. Om vervolgens in de pantry luidkeels de laatste roddels te delen.
Geen klasse. Geen stijl.
Een zwanenzang is het. Zonder enige vorm van poëzie.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen