Doorgaan naar hoofdcontent

Jongens.

Een nam me ’s nachts mee  in de auto door heel Nederland.
In zijn auto was ik de deejay, hij de chauffeur.
Op de terugtocht viel ik vaak met mijn hoofd op zijn schoot in slaap.
Een ander danste met mij, urenlang op een drukke dansvloer.
Hij draaide me rond op pompende muziek, tot het leek of ik werd opgetild door mijn blijdschap en de snelheid, het geluk.
Er was er een die ’s nachts studeerde  en op wiens grote tafel ik -zittend op het blad- dikke boeken las.
Hij zei dat hij met mij wilde  samenwonen maar steeds kwamen er andere meisjes tussen.
Een man nam me mee naar het strand waar ik voor het eerst en voor het laatst de zee zag oplichten door duizenden algjes.
Eén was erbij toen mijn tranen  een plas vormden tussen mijn voeten op de vloer van de Domkerk.
Er was er een die plaatjes draaide en mij steevast begroette met een mengeling van respect en nieuwsgierigheid.
Een ander praatte stoer en grof tegen mij maar als we op zijn kamer waren aten we handenvol chocola en praatten we echt.
Een jongen zag ik twee keer.
Eén keer in Paradiso met grote zwarte koortsogen.
Daarna éen keer in mijn huis waar we een avond praatten maar ook veel samen  zwegen.
Achterop de motor zat ik bij een jongen die me meenam naar een nog niet afgebouwde parkeergarage waar hij -lopend op de rand van de hoogste verdieping-gevaarlijk deed. Hij verveelde mij.
Er was er één die me in mijn gezicht sloeg.
Er was er nog een die me in mijn gezicht sloeg. Beiden deden dat maar eenmaal. Ik zag ze daarna niet meer.
Er waren er met lang haar, er was er eentje zonder haar.
Sommigen waren lang van lijf en leden, meestal schuchter en onduidelijk.
Een draaide altijd een shaggie voor me, een hele dunne. Daarna bestelde hij een whisky voor me.Mensen vroegen ons waarom we geen relatie begonnen. Wij bleven het antwoord schuldig.
Er was er een die meeging naar de sauna maar zijn haar niet nat wilde maken.
Eentje maakte een ongelofelijke zwijnenstal van zijn huis.
Een ander woonde vlakbij met zijn kinderen van wie hij er eens met eentje aan kwam lopen toen ik koffiedronk op een terras.Ik zal dat beeld nooit vergeten; al die trotse verlegenheid van die lieve man.
Er was een jongen die me de foto’s van zijn kaakoperatie liet zien.
Een was er die in bed lag met een ander meisje toen ik zijn huis binnenkwam met een zak verse broodjes.
Ook was er een jongen die mijn computer kwam maken en avondenlang in stilte zat te klussen aan de Apple Performa. Soms gebruikte hij een paperclip om het probleem op te heffen.
Er was een jongen schuin tegenover mijn huis die me gadesloeg met een verrekijker.
Een andere jongen zwaaide vanuit zijn kamer wekelijks en hing een keer een vel papier op zijn ruit met de tekst ‘ik vind je leuk’.
Er was er een in de kroeg waar ik helemaal niet op viel.
Er was er één die met me opliep vanaf het station op een Kerstavond en die tot en met Tweede Kerstdag bij me bleef en daarna aan mijn aandacht is ontsnapt.
Eentje vroeg ik om een pen tijdens college waarop zijn antwoord was: ‘Jij mag u tegen mij blijven zeggen’. Ik heb zelden zo gelachen als met hem.
Er was er een die me een poosje boeken kado gaf waarin hij in een mooi handschrift rake zinnen schreef die aan mij gericht waren.
Met een ander keek ik films en praatte ik tot vervelens toe over zijn politieke voor-en afkeuren. Ook liet hij me prachtige liedjes horen op zijn platenspeler.
Met eentje startte ik een club die uit twee personen bestond. Hij en ik. Die club bestaat nog steeds.
Een roerde mij tot tranen.
Een maakte me altijd aan het lachen.
De meesten deden beiden.
Eentje is voor altijd gebleven.
Dat is Die Ene.
Over wie het in films gaat.
Zo eentje.
Alle anderen zitten in een laatje in mijn hoofd.
En horen bij een meisje dat eens in De Grote Stad kwam wonen.
En dat daar nooit meer is weggegaan.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen