Doorgaan naar hoofdcontent

Tijd.

Midden in de avondspits van ons huishouden, werd er aangebeld.
Voor de deur stond een hele oude dame. In een veel te grote regenjas.
Ik ben verdwaald’ sprak ze vertwijfeld.
In haar ogen zag ik de blik die mijn moeder had, op het laatst.
Ik nodigde haar binnen.
Ze nam plaats op de bank.
Meisje M. piepte verlegen maar nieuwsgierig met haar hoofd om de hoek.
‘Ik heb honger’ zei mijn gast.
Ik maakte een boterham met kaas en een kop thee. De boterham sneed ik in kleine stukjes. Zoals ik ze dat op het laatst bij mijn moeder had zien doen.
Ik doorzocht met enige gêne de handtas van mijn plotselinge visite.
Vond geen adres noch telefoonnummer. Wel een sleutelbos. En een rijbewijs.
Ik belde de politie en verzocht men haar adres aan mij te geven zodat ik haar naar huis kon brengen.
Ze woonde letterlijk om de hoek, zo bleek.
Toen de tante van Meisje M. gedurende het voortdurende spitsuur bij mij thuis de honneurs kon waarnemen, nam ik  mevrouw G. bij de benige arm.
Vlot liepen we de trap af.
Buiten kon ze niet aangeven welke richting ze dacht op te moeten lopen. Toen ik met haar de hoek omsloeg richting haar appartement, herkende ze ineens de hoofdingang.
Binnen drukte ze meteen op de bel van de eerste voordeur die ze in het vizier kreeg.
Ik leidde haar de lift in, naar haar eigen appartement.
 Daarvan stond de voordeur wagenwijd open.
Ik sloot hem achter ons en nam haar jas aan in de smaakvol ingerichte hal.
Hing die op de kapstok.
Ik vroeg haar waar ze het liefst wilde gaan zitten.
Daarna schonk ik haar wat te drinken in. We spraken samen over mijn moeder, die net als mevrouw G. ook wel eens verdwaalde.
Ze keek me met grote ogen aan toen ik vertelde dat ook mijn moeder thuis wilde blijven wonen.
Op de telefoon bij het bureau  zag ik een telefoonnummer met twee namen.
De schoonzoon nam op, 65 kilometer verderop.
Hij vertelde me het verhaal van de vrouw die inmiddels door haar eigen huis dwaalde en geen notie nam van het feit dat ik daar was en aan haar telefoon, pen en papier zat.
Zij wachtten op een indicatie voor een zorginstelling en mevrouw G. bleef al die tijd verdwalen.
Soms in haar appartementencomplex, meestal buiten op straat.
Ik hing op, noteerde het mobiele nummer van mevrouw G’s dochter in koeienetters met merkstift op de sleutelbos.
Nam mevrouw G. mee naar de keuken want ze had ‘vreselijke’ honger.
Ik maakte eten voor haar in die vreemde keuken, schreef in het Thuiszorg-boek dat en waar mevrouw G zich hoe laat bij mij thuis had gemeld.
Rond 17.30 was thuiszorgster die dag vergeefs aan de deur geweest, zo bleek uit de laatste aantekeningen van anderhalf uur daarvoor.
Ik zette thee, schilde een appel en verzocht de dwaalster steeds opnieuw terug aan tafel.
Om haar maaltijd op te eten. Telkens weer was die daar op tafel staande warme prak een grote verrassing voor die breekbare vrouw. Ik dacht aan mijn moeder. De hele tijd dacht ik aan mijn moeder.
Ik nam afscheid. Thuis deed ik Meisje M. in bad. En in haar bed.
Daarna belde ik nogmaals de schoonzoon om te melden dat mevrouw G op dit moment in elk geval gevoed en achter een dichte voordeur zat.
De volgende dag zei Meisje M. toen we langs mevrouw G.’s appartement naar school fietsten, dat ze best eens bij ‘die verdwaalde mevrouw’ op visite wilde.
Vandaag fietste ik van de winkels naar huis met in mijn tas 3 taarten voor Meisje M’s verjaardagsfeest.
Ik zag het grijze kopje van mevrouw G. achter haar keukenraam.
In een opwelling stapte ik af, parkeerde mijn fiets en belde aan.
Thuiszorg deed open. Mevrouw G. herkende me nog en ook op de foto van Meisje M. reageerde ze met herkenning.
‘Dat is uw dochtertje die een balletrokje aan had!’ zei ze.
Dat klopte.
Ik sneed een punt taart af en de Thuiszorgster deed dat in de koelkast. Voor later vandaag. Wanneer mevrouw G. Terug zou keren van de dagbesteding.
Ik nam afscheid.
Mevrouw G. Zwaaide.
Ik ook.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen