Doorgaan naar hoofdcontent

Kerk.


F.vroeg me, of ik gelovig was.
Dit is wat ik hem schreef:
‘Ik ben altijd graag in kerken geweest. Vanwege de stilte en de rust die daar zijn.
Ik geloof zelf niet. Maar het ontroert me erg, mensen te zien die gelovig zijn.
Ik weet niet waarom.
Het is zo.
Ik ben met meisje M.heel veel naar de kerk geweest.
Vanaf haar eerste jaar.
Een prachtige Rooms Katholieke Basiliek was het. En we kwamen vooral om te kijken naar het preekgestoelte daar.
Dat is een -uit een Antwerpse schuilkerk afkomstige- enorme kansel van hout.
Gemaakt rond 1780.
Afgebeeld staat de Heilige Franciscus die tot de dieren sprak 'toen de mensen niet meer naar hem wilden luisteren'.
Achter, naast en om hem heen een boom met daarin en daaronder uit hout gesneden levensgrote dieren; pauw, konijn, schaap, aap, duif.
Dat preekgestoelte was een walhalla voor kleine en ook grote meisjes.
Meisje M. vond het er zo heerlijk, ze wilde nooit weg.
We waren daar dan helemaal alleen, op een doordeweekse middag, niemand te zien.
Ze drukte haar oor tegen de luidsprekers bij de trappen naar het middenschip waar zacht klassieke muziek door klonk.
Ze zat er een poos, naast mij, op die koude marmeren treden.
Helemaal stil, haar armpjes om die grote luidsprekers.
Luisterend.
Dan wilde ze opgetild worden, op ooghoogte alle dieren bekijken bij Franciscus.
Grote vreugde bij het steeds opnieuw ontdekken, daar in die boom, van de duif met de druif in zijn bek.
Daarna in de Mariakapel kaarsjes op steken.
Mocht ze zelf de muntjes in de bak gooien, de kaarsjes pakken, ze samen met mij aansteken en vertellen voor wie elk van de kaarsjes was ( ''Voor mij!'')
Ik weet niet waarom maar dat zijn de mooiste herinneringen aan mijn tijd, daar.
Die gigantische basiliek, die kaarsjes, de tijd met haar, dat mysterieuze spreekgestoelte.
De vriendelijkheid van de mensen daar.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen