Doorgaan naar hoofdcontent

Prooi.


 

Hij glimlachte altijd naar me. En niet alleen naar mij. De betoverende, brede lach kwam op zodra je hem in de ogen keek. Een niet onknap gezicht. Een goed gebouwd lichaam.
Lessen leerde hij je.
Tenminste, dat dacht hij.
Zo sprak hij je toe.
Van net iets boven jou, leek hij je altijd te willen over-toepen.
Met kennis.
Informatie.
Vermeende kunde.
Met de taal van de onnadrukkelijke machtszoeker.
Die lichaamstaal. De lachtaal. Taal.
Maar de ogen.
Die spraken met een andere tong.
Als je goed oplette, dan gleden ze vorsend over je heen wanneer je even niet met hem sprak.

Als je heel je wezen op voelen zette, kon je die donkerbruine ogen gewaarworden die over je heen gleden.
Koud als bevroren water.
Onaangedaan maar nieuwsgierig zoog hij je naar zich toe. 

Hij checkte je.
Controleerde of jij de geringste beweging, weg van het centrum, zou maken.
Dat hete, koude brandpunt van zijn wrede geest.

Wegstappen uit de schaduw van zijn hardvochtige koninkrijk is mogelijk.
Maar bereid je voor op een ineenstorting van die barbaarse dynamiek waaruit ontsnappen alleen dan mogelijk is, als je met heel je wezen inzet op jouzelf.
En daarbij de smerige waarheid onder ogen zult moeten zien.
Bovenmenselijk zal deze inspanning lijken.
En nog zul je zijn ogen voelen branden, zijn controlerende blik voelen glijden.
Terwijl jij meer dan 225 kilometer bij hem vandaan bent gaan wonen.

Aan de brede lach zul je hem herkennen.
En als je slechts naar de buitenkant blijft kijken, lijkt alles in orde.
Een smerig geheim dat je zelf bedacht lijkt te hebben tors je met je mee.
Maar eens je je voelen aan durft te zetten, dan zul je hem zien.

Ook al is het 225 kilometer weg en lichtjaren geleden.

Ondoden bestaan.

Ze leven.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen