Hij glimlachte altijd naar me. En niet alleen naar mij. De betoverende,
brede lach kwam op zodra je hem in de ogen keek. Een niet onknap gezicht. Een
goed gebouwd lichaam.
Lessen leerde hij je.
Tenminste, dat dacht hij.
Zo sprak
hij je toe.
Van net iets boven jou, leek hij je altijd te willen over-toepen.
Met kennis.
Informatie.
Vermeende kunde.
Met de taal van de onnadrukkelijke machtszoeker.
Die lichaamstaal. De lachtaal.
Taal.
Maar de ogen.
Die spraken met een andere tong.
Als je goed oplette, dan gleden ze vorsend over je heen wanneer je even niet
met hem sprak.
Als je heel je wezen op voelen zette, kon je die donkerbruine
ogen gewaarworden die over je heen gleden.
Koud als bevroren water.
Onaangedaan maar nieuwsgierig zoog hij je naar zich toe.
Hij checkte je.
Controleerde of jij de geringste beweging, weg van het centrum, zou maken.
Dat hete,
koude brandpunt van zijn wrede geest.
Wegstappen uit de schaduw van zijn hardvochtige koninkrijk is
mogelijk.
Maar bereid je voor op een ineenstorting van die barbaarse dynamiek waaruit ontsnappen
alleen dan mogelijk is, als je met heel je wezen inzet op jouzelf.
En daarbij
de smerige waarheid onder ogen zult moeten zien.
Bovenmenselijk zal deze
inspanning lijken.
En nog zul je zijn ogen voelen branden, zijn controlerende
blik voelen glijden.
Terwijl jij meer dan 225 kilometer bij hem vandaan bent
gaan wonen.
Aan de brede lach zul je hem herkennen.
En als je slechts
naar de buitenkant blijft kijken, lijkt alles in orde.
Een smerig geheim dat je
zelf bedacht lijkt te hebben tors je met je mee.
Maar eens je je voelen aan
durft te zetten, dan zul je hem zien.
Ook al is het 225 kilometer weg en lichtjaren geleden.
Ondoden bestaan.
Ze leven.
Reacties
Een reactie posten