Doorgaan naar hoofdcontent

Jan Marinus Van 't Hof Grebbeberg

 

(geschreven op 5 mei 2020)

Gister herdachten we de doden.
Ik dacht aan Jan Marinus van 't Hof. In de meidagen van 1940 vocht hij als sergeant op de Grebbeberg. Samen met leden van zijn compagnie is hij door de Duitsers bij villa Huize Rust wat aan de Grebbeweg op 13 mei gevangengenomen en in de tuin van het huis geëxecuteerd.
Hij was pas 27 jaar.
Zijn ouders hoorden enkele weken daarna van de dood van hun zoon.
In de krant De Graafschapsbode van 7 juni 1940 stond dit bericht:
"Met zekerheid kan thans worden medegedeeld, dat bij den strijd aan de Grebbelinie als sergeant bij de mortieren op Tweeden Pinksterdag de grenscontroleur J.M. v. 't Hof is gesneuveld en aldaar tevens is begraven.
De heer Van 't Hof was voor den vreemdelingendienst gestationeerd als grenscontroleur te Netterden. Hij stond bekend als een humaan en plichtsgetrouw ambtenaar, die bij allen, die hem kenden, gezien was om zijn behulpzaamheid en zijn opgewekt karakter.
Zijn ouders, die te Nijmegen woonachtig zijn, verliezen in hem hun eenigen zoon."
Jan Marinus Van 't Hof is begraven op de Erebegraafplaats Militair Ereveld Grebbeberg.
Ik heb in 2009 zijn graf geadopteerd en plaats elk jaar op 4 mei een bloemstuk daar.
Soms bezoek ik zijn graf en leg een gevonden steentje op de steen waarin zijn naam gebeiteld staat.
Gister vertelde ik opnieuw over hem aan Meisje M.
Ditmaal sloeg de dodenherdenking en de naam van deze maar 27 jaar geworden man in als een bom.#nooitvergeten

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen