Doorgaan naar hoofdcontent

Spy Boy.

(fictie, geschreven in 2003)

Ik lag op mijn rug op de vloer.
Een intense vermoeidheid kroop als pijn vanuit mijn ruggenmerg omhoog.
Ik wenste mezelf overal, behalve hier. Er zou een nacht volgen.En daarna nog een nacht.

Soms zou je wensen dat je op bepaalde punten in je leven de beschikking had  over een spion. Een wegvoorbereider. Een Spy Boy, die bij het hete vuur de wacht houdt. Een kleine verkenner die alles wat voor je ligt zorgvuldig onderzoekt.
Zo’n spion die degene met wie je de kroeg ingaat en waar je later mee op de vuist zult gaan, voor je aanwijst.
‘Deze’, zal Spy Boy zeggen terwijl hij zonder op te vallen op een onooglijk en oninteressant figuur aan de bar wijst. ’Deze is voor jou’, zegt Spy Boy.’Neem hém. Niet aarzelen: doe het’. En je doet het. En Spy Boy zal het bij het echte eind hebben, Iedere keer weer.

God heeft zijn genade aan anderen gegeven. Niet aan mij. Als het om de liefde gaat is mij de onverdeelde aandacht van het hellenrijk ten deel gevallen. Lang geleden al. En ik heb niet aflatend geloofd in boetedoen. Zonder Spy Boy in de buurt heb ik veel tijd verdaan met het brengen van zoenoffers om datgene waarin ik geloofde gunstig te stemmen.

Maar ik begin ervan doordrongen te raken dat boetedoen zinloos is. Ik geloof niet dat bestaat waar ik naar zoek. En toch is het niet zo veel waar ik om vraag. Waarover ik zo hard heb nagedacht. Waarvoor ik in kerken heb gezeten, in doodse stilte luisterend naar mijn oorverdovende zelf.


Wat ik zoek moet bestaan. Daar ben ik van overtuigd. Sterker nog; ik ben er één keer in mijn leven heel dichtbij geweest.Zonder verkenner, nachtlicht of sporenonderzoek, zonder onzichtbare Spy Boy is er bijna iemand bij me gebleven.
En nu het voorbij is, heb ik er niet zoveel over te zeggen.


Behalve dat op de plekken waar het eerst licht was, plotseling vuile schemering heerst. En dat het daardoor moeilijk is een hand voor ogen te zien.En ook kan ik je zegen dat de schemering niet van mij afkomstig is. Correctie; dat ook dit keer de schemering niet van mij afkomstig is.

Je kunt je er iets bij afvragen.Wat mijn aandeel is in die verhouding licht en donker. Ik bedoel; ik ben degene die kiest. Het moet dus de duisternis zijn die me aantrekt. En niet het licht.

En toch heb ik lang in het licht geloofd. Heel lang. Zelfs toen ik op die vloer lag en het net was of een vrachtwagen langzaam over me heen reed en het sap, het bloed, het leven uit mijn ruggenmerg kneep. Zelfs toen kon ik het niet geloven. Dat de nacht opnieuw en onverwacht gevallen was.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen