Doorgaan naar hoofdcontent

Licht.

 

Er branden twee kaarsen op mijn tafel. 
Ik stak ze aan toen we opstonden en gingen ontbijten. 
G. blies ze uit toen ik Meisje M. naar school ging brengen.
"Nee, nee!', hoorde ik mijzelf zeggen alsof het om leven of dood ging,
'Ze moeten blijven branden. Ze zijn voor R.'
Terwijl Meisje M. naar school werd gebracht, hebben de kaarsjes gebrand. 
Ik kijk er nu naar.
Het gaat ook om leven en dood.
Ik denk aan R. wiens vrouw vandaag begraven wordt.
Precies een week geleden is ze neergestoken tijdens haar werk en overleden aan haar verwondingen.
Ik kende haar niet.
Haar man ken ik.
Van een enkele ontmoeting.
Een lieve, kalme man van net vijftig.
Vader van drie kinderen.
Hij heeft altijd gewerkt met te vroeg geboren baby’s.
In het ziekenhuis.
Hij zorgde voor die piepkleine mensjes.
Bracht infusen aan.
Controleerde hun lichaamsfuncties, bracht koude lijfjes op temperatuur.
Hield doorschijnend kleine handjes even vast.
Probeerde lijden te verzachten.
En dat werk begon, na al die jaren zijn tol te eisen.
Het lijden van die hele kleine premature kindjes.
En dat ze soms, te vaak, onder zijn handen stierven.
Daarover spraken we, een keer langdurig, in België.
Hij heeft zijn baan opgezegd. Nog niet zo lang geleden.
Onder andere om weg te komen van het sterven, het verlies, de dood.
Welke wegen het lot aflegt om op dit punt in zijn leven zoveel schade aan te brengen; ik begrijp het niet.
Op weg naar een ander leven wordt zijn vrouw omgebracht.
Dit is een sterven, een verlies en een dood die nooit meer overgaat.
En waarvan weggaan niet tot de mogelijkheden behoort.
Ik denk voortdurend aan R., sinds ik hoorde van de dood van zijn vrouw.
Twee kaarsen branden op mijn tafel.
Ik weet niet waarom.
Ik heb het R. beloofd, dat ik vandaag een kaars zou aansteken.
Wat ik beloof, dat doe ik.
Ik denk aan zijn vrouw, zijn kinderen, aan hem.
Over enkele uren dooft het licht op mijn tafel.
Dat is de tijd dat de uitvaart beginnen zal.
Soms is het licht ver te zoeken.
In deze wereld.

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen