Het
telefoontje kwam gisteravond, zoals ik me dat al die tijd al had voorgesteld,
van mijn zus.
Aan
wiens stem ik onmiddellijk horen kon dat er wat aan de hand was.
Het
was inderdaad mijn moeder.
En
die was inderdaad opnieuw gevallen.
Vanuit
het verzorgingshuis was ze per ambulance overgebracht naar een ziekenhuis in
A., waar scans van haar heup en haar hoofd zouden worden gemaakt.
We
aten snel en gingen onderweg.
Regen
viel stemmig tegen de ruiten van de auto.
Ik
dacht aan mijn moeder’s laatste wil.
Geen
behandelingen die levensverlengend waren.
En
wat dat zou betekenen als ze haar heup gebroken zou hebben.
Het
denken had geen zin.
Maar
ging in cirkels rond, vlak achter mijn voorhoofd.
We
luisterden naar muziek, die we hard door de stille auto lieten rollen.
Binnen
een uur vonden we onze weg naar de Spoedeisende Hulp van dat,
op een heuvel
liggende, enorme ziekenhuis.
Samen
met mijn vader wachtten we in de familiekamer.
Ik
keek in de tijd vooruit.
En
zag ons andermaal zitten.
Als
het definitief een aflopende zaak zou zijn.
En
we ook in een familiekamer zouden wachten op nieuws.
Slecht
nieuws.
Mijn
moeder was bleek en een beetje bij.
Ze
lachte naar ons, ze maakte grapjes.
Wij
maakten grapjes met haar.
Ik gaf haar water te drinken.
En smeerde wat vaseline op haar droge lippen.
Soms
viel ze in slaap.
De
uitslagen waren goed.
Mijn
moeder mocht terug naar het verzorgingshuis.
Afscheid
nemen kon niet; ze lag diep in slaap, onwetend, te wachten op haar gang terug
naar het verzorgingshuis.
Te
wachten op een definitievere val.
Door
de ronde ruit van de behandelkamer keek ik even naar haar.
Ze
sliep, wasbleek, haar hoofd iets naar achter.
De
mond een beetje open.
Ze
was niet dood.
Maar
leek het wel.
Weer
leek ik vooruit te kijken, in de tijd.
Het
deed pijn.
Nu
al.
Toch.
Ach ja, het wordt maar een tijdschriftje en ik denk niet dat dit zo'n probleem is toch? Ik heb het trouwens niet gegoogeld dus wist het niet.
BeantwoordenVerwijderen