Doorgaan naar hoofdcontent

Grens.


 

Ik trok een streep.
Recht voor mijn voeten.
Aan de andere kant van de streep stond zij.
Voor haar was die streep bedoeld.
‘Niet meer’, was mijn boodschap.
‘Stop’.
De reactie was bekend.

Een explosie die zijn weerga niet kende.
Niemand reageerde.

Behalve mijn vriend.

Ook daarop was de reactie als vanouds.
De stiltebehandeling werd als een natte, klamme deken over de situatie en over ons gelegd.
Zodat een eventueel gesprek gesmoord zou worden in een intense geluidloosheid, even gesloten als een pikdonkere hemel zonder sterrenlicht.
Toch sprak ik wel degelijk.

Tot gekmakend toe. Over ons, het gezin dat we eens waren, mijn dochter. Over haar leugens tegen mijn dochter. Over ouders voor wie het niet meer achterwege hoefde te blijven, klaarblijkelijk.
Over familie van elkaar zijn.

Ik ontdekte een kleurige caleidoscoop aan verdraaiingen.
Verminkingen van de werkelijkheid.
Fabels.
Leugens.

Allemaal schriftelijk opgedist als waarheid.
Want recht in mijn gezicht, dat durfde ze niet.
Later mengde een man zich in het verhaal.

Veel later nog één.
In hun nabijheid nam ze een andere houding aan.

Bij de tweede man durfde ze pas als vanouds naar mij te sneren toen deze even weg was, de gang in.
Daar was het weer, dat gezicht met de samengeperste mond.
De verzengende woede.
Als hitte.
Als ijs.
En toen de man terugkeerde, was ze weer ogenblikkelijk die ander.
Poeslief.
Redelijk.
Geen idee waarover te spreken want alles was al gezegd, meneer.
De week daarna startten de roddels.

Die als een giftige splijtzwam de familie rondgingen.
En mij ter ore kwamen.
Waarna ik een nieuwe streep trok.
Recht voor mijn voeten.

‘Niet meer’, voor de mensen die zich letterlijk nooit hebben laten zien, deze drie jaren waarin de stiltebehandeling mijn deel is.
Die roddels voor waarheid aannemen. En draaien als een windvaan.

Ik perk het in.

Nu heb ik het eindelijk zelf gedaan.
De grens bepaald.
Een zware deur dichtgedrukt.

Ramen opengezet.

Er waait een frisse wind.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen