Ik heb nog slechts herinnering aan een tijd dat ik kon rennen.
Ook al ben ik niet oud, rennen zal ik nooit meer doen.
Mijn lichaam is er niet sterk genoeg voor.
Ik zal er waarschijnlijk zelfs dingen kapot mee maken, binnen in mij.
Spierscheurtjes. Pees-scheuren. Een botontsteking. Ontwrichtingen.
En hoewel mijn geest zich het rennen herinnert en mijn lichaam soms verlangt naar het als een kanonskogel doen verbranden van energie, beweeg ik nooit meer zo hard dat ik de wind door mijn haren voel.
Mijn adem tussen mijn droge lippen hoor ruisen.
Het bloed in mijn oren hoor kloppen.
In mijn droom rende ik vorige week.
Op een drukke parkeerplaats duwde ik door een dichte mensenmenigte een winkelwagentje voor me uit.
Ik duwde het karretje uit alle macht, zó hard, dat in mijn droom mijn voeten mee moesten bewegen.
Sneller, steeds sneller ging ik tot ik rende.
Ik duwde de boodschappenkar waarvan de zwenkwieltjes dolgedraaid klapperden en ik rende en rende en rende en rende.
Mijn gedroomde zelf vloog over het asfalt, het bloed pompte in mijn lichaam dat wakker aanvoerde, alert, met hete energie die prikte in alle vaten, tegen mijn huid van binnenuit.
In mijn droom rende ik zoals ik vroeger rende.
Hard, voluit en vreugdevol.
Toen ik wakker werd was er geen spoor van teleurstelling of weemoed.
De droom was zo lucide, dat het was of ik zojuist echt had gesprint.
Mijn geest had mij een herinnering cadeau gedaan.
En een oud verlangen even ingelost.
Reacties
Een reactie posten