Doorgaan naar hoofdcontent

Brief.





Mijn moeder had geen gemakkelijk leven gehad.
Daardoor was het leven met haar niet altijd eenvoudig.
Deze dagen vond ik een brief van haar terug. Ze schreef hem aan mij in de lente van 2008. Haar geheugen liet haar toen al ernstig in de steek. In de brief schetst ze plotseling in een alinea, die niets te maken lijkt te hebben met de rest van haar schrijven, een beeld.
Zo precies.
Zo helder.
Alsof ze als twaalfjarige een foto heeft gemaakt van die later door haar beschreven dag, die voor altijd op haar netvlies is blijven staan.

Het vinden van die brief en het lezen van die passage ontroerde me zeer. Het laat zien dat diep in mijn moeder een meisje bestond dat nog niet helemaal kapot gemaakt was door een echte en een onzichtbare oorlog.
Ze beschrijft een fietstocht waarin de wereld zich voor het eerst aan haar lijkt te openbaren, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog. Een grote wereld. Een indrukwekkende.

Ik probeerde die passage zaterdag voor te lezen aan iemand.
Dat lukt niet: mijn tranen verstikten mijn stem.
Dat meisje in de brief dat fietst, dat meisje dat kijkt en ziet, dat was mijn moeder. Dat kind dat  zo ontzettend precies waarneemt maar op een tweede laag zo enorm ervaart. Dat was ook mijn moeder. En juist dat deel was zo herkenbaar voor mij.

'Ik weet nog’
schrijft mijn moeder, 'dat ik het een openbaring vond -ik was twaalf jaar- toen ik in 1947 ’s zomers met vader, moeder en Wim van Nijmegen naar Amsterdam fietste via Breukelen. Eerst onze eigen bosrijke streek die langzamerhand overging in het polderlandschap, dat ik nog nooit gezien, laat staan ervaren had. Het licht was anders dan in een bosrijke omgeving, de ruimte groots. Ontzagwekkend vond ik die. En dan dat water: klein of groot, het wás er. En de luchten die onontkoombaar waren. Het woord ‘polder’ uit de aardrijkskundeles werd een concreet panorama  van met knotwilgen omzoomde weggetjes langs natte stukken Nederland. Met dijkjes, kerken en soms een kasteel'.

De liefde duurt eeuwig  Het leven niet. Oh, mama. Was je nog maar hier. Dan zou ik je kunnen laten zien hoe mooi jij was.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen