Nu is de keuken klaar.
En staan twee dozen bij de deur met servies en doosjes die geen plek meer vonden in de gloednieuwe kastjes.
De trolley, waarop voorheen de flessen drank stonden, is gister opgehaald.
Nu zoek ik op het stenen aanrecht een plek voor de flessen wijn.
De koele flessen glijden door mijn handen. Ook de fles port en de halflege fles jenever uit mijn ouderlijk huis komen tevoorschijn uit hun tijdelijke opslag.
Ik kijk ernaar.
En ben ineens terug in dat grote huis, op de trieste dag van het definitief leegmaken ervan.
Bij het openschuiven van de keukenkast, daar, viel mijn oog op de flessen drank die mijn vader daar bewaarde.
Alleen wanneer er een feestje was, schonk hij borrels.
Anders was er een rood wijntje.
Temidden van de chaos, die dag, pakte ik instinctief de port en de jenever en plaatste ze in de doos die mee zou gaan naar mijn huis.
Talloze keren zag ik ze staan op de trolley, het afgelopen jaar.
Nu zet ik ze bij de flessen wijn en de whisky.
Nee.
Ik doe ze niet weg.
Ze zijn een belangrijke herinnering aan wie mijn vader was.
Niet de twee flessen dragen zijn leven mee.
Wel waar die voor staan.
Ze roepen een beeld op van mijn vader die moeizaam bukt om onderin de kast die twee flessen op te diepen.
Hoe hij met zijn oude handen de dop eraf draait.
De glazen vult.
Straks brengt hij op het geelkoperen blaadje de glazen naar het bezoek.
Gaat dan zitten in zijn stoel.
Wrijft zijn handen genoegzaam tegen elkaar.
En zegt: ‘Jongens. Proost’.
Om daarna met oplichtende ogen een slokje van zijn eigen glas te nemen.
Een man als jongen.
Heel eventjes maar.
Reacties
Een reactie posten