Doorgaan naar hoofdcontent

Kwijt.

Liggend in bed, haar hoofd op het kussen dat ze als kleutertje kreeg en waarvan ze nog geen afscheid wil nemen, keek ze me aan met ogen waarin plotseling een donkere schaduw gleed.
Ze kneep in mijn hand en draaide haar gezicht in de sloop.
Ik wist wat er ging komen.
Met een beverig stemmetje zei ze; 'Ik mis opa en oma zo erg'.
Ik pakte haar hoofd in mijn handen en boog me over haar heen.
Kuste haar voorhoofd. En nog een keer.
'Ja' zei ik zacht in haar haren. 'Ik mis opa en oma ook heel erg'.
Ze richtte zich op.
Kwam onder het dekbed vandaan en drukte haar bovenlijf tegen me aan.
Zo, met haar armen om mijn nek en haar lijf tegen me aan zaten we even in de stilte van haar kamertje.
'We zijn ze kwijt', sprak ze toen zacht.
Als een lans sneed het verdriet door mijn lijf.
'Ja' zei ik opnieuw. 'Dat is zo. We zijn ze kwijt, meisje. Ze zijn voor altijd weg'.
'En dat vind ik juist zo erg ', zei ze.
We spraken over het naderende bezoek aan de plek waar opa en oma nu zijn en waar we bloemen zullen leggen op de dag dat opa stierf.
'Ik ben bang dat ik dan moet huilen' zei ze.
Ik zei dat ik zeker wist dat ikzelf ging huilen, daar.
Dan.
'Huilen is niet erg' zei ik. 'Als je verdrietig bent, dan ga je vanzelf huilen. Dat geeft helemaal niks'.
Ze ging liggen en met haar hand in de mijne spraken we over hoe dol opa en oma op haar waren.
En weer sprak ik die machteloze toverspreuk; 'Denk maar aan ze. Als je aan ze denkt, dan herinner je je weer wie ze waren. Hoe blij ze met jou waren, en wat je allemaal met ze hebt gedaan.'
Ze knikte.
En vroeg me het liedje te zingen dat opa haar geleerd had, in het laatste jaar van zijn leven.
Ik zong het voor haar.
En daarna nog een keer.
Vlak daarna kuste ik haar warme hoofdje en sloot de deur van haar kamer.
Op de duistere gang sloeg het opnieuw recht door me heen; we zijn ze kwijt.
Helemaal, en voor altijd zijn ze kwijt.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen