Doorgaan naar hoofdcontent

Wandeling.

Nadat mijn moeder doodging na een lang proces van sterven, lieten mijn zus en ik mijn vader die dag uiteindelijk alleen.
Het was tegen de avond van een lange en emotionele dag dat hij ons uitzwaaide op het tuinpad.
En hoewel hij daar al veel vaker zo had gestaan, de laatste jaren zonder mijn moeder, was het nu bijna onverdraaglijk hem daar achter te laten.
De lente trilde om hem heen, de dag was warm geweest, de avondlucht zacht.
We zwaaiden en als altijd draaide ik het autoraam open zodat we konden blijven zwaaien tot we de hoek om reden.
Maar mijn vader had zich al omgedraaid.
Dat was nooit eerder gebeurd.
Met ferme pas was hij, het hoofd iets gebogen, de blik op de weg voor hem, aan een wandeling begonnen over de stoep met de ongelijke tegels.
Ik keek hem na, mijn hoofd uit het open autoraam.
Daar ging mijn vader.
Vandaag stierf zijn vrouw.
Zijn gestalte leek broos, eenzaam, verloren.
Soms komt dat beeld van mijn vader in zijn lichtgrijze zomerpak me ineens voor de geest.
In een door mijn herinnering inmiddels aangetast want vervormd beeld, zie ik mijn vader dan over  een stoep lopen.
Zijn weg is omzoomd met bloemen uit tuinen die hij passeert.
De zon schijnt fel, maakt van zijn gestalte soms een zwarte schaduw.
Zijn tred is lichtvoetig en vastberaden.
Eenzaam is hij niet, daar in die verbogen herinnering.
Onderweg wel.
Duidelijk doelgericht wandelt hij ditmaal met opgeheven hoofd de straat uit.
Het duurt niet lang of hij zal de hoek om zijn.
Zo denk ik aan mijn vader.
En hoe hij ons ontglipte deze lente.
Hij is gewoon naar buiten gegaan.
En ergens, waar ik hem net niet zien kan, wandelt hij.
In een lichtgrijs zomerpak, zijn vriendelijke gezicht geheven naar de eerste warme zonnestralen.
Stok in de hand.
Zon op zijn gezicht. tevreden wandelt hij.
Onderweg.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen