Doorgaan naar hoofdcontent

Munt.

 
Vandaag leerde ik eindelijk waar je heen gaat na de dood.
Meisje M. vertelde het me, vanmorgen in bed.
Met haar rug tegen me aan.
Haar voetjes tussen mijn benen.
Omdat de beste vriend van haar juffrouw van school is overleden, speelde ze gister al dood-zijn met de drie vriendinnetjes uit haar klas.
In de speeltuin maakten ze van de glijbaan een doodskist, waar ze samengeperst twee aan twee om de beurt dood lagen te zijn.
 Dat betekende; ogen dicht, stil liggen en niet lachen.
Het was niet moeilijk.
Met grote ernst kweten ze zich om en om van hun taak.
Vanmorgen zei Meisje M. dat haar knuffel was overleden.
Daarbij toonde ze de versleten poes, die ze in de schemering omhoog hield boven de lakens.
Hij zag er inderdaad slap en stil uit, zo hangend tussen haar twee vingers.
'Wat gebeurt er eigenlijk  als je overleden bent?' vroeg ik, mijn neus in haar haren.
Het was even stil.
'Dat weet ik eigenlijk niet' kwam toen opgewekt het antwoord.
'Waar ga je dan heen, denk je?'' vroeg ik.
‘Nou’, zo startte abrupt het antwoord ‘’dan komt er een elf je halen en die legt je op een wolk en daar ga je dan een poosje nog dood zijn en daarna wordt je een engel'.
‘En wat ga je dan doen als je een engel geworden bent?' vroeg ik.
Meisje M. aarzelde geen moment; 'Dan kom je muntjes onder je kussen leggen'
'Muntjes?
‘ Ja’,zei Meisje M. ‘Net als de fee'.
Even later stonden we op om te gaan ontbijten.
Vlak voor we de slaapkamer verlieten, keerde ik terug naar het bed.
Ik keek onder mijn kussen.
Niks.
Geen munt te zien.

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Echec

    Je leugens liggen nu op straat. Als de zon schijnt, worden ze hel verlicht. Regent het, dan worden ze slijmerig, als mos of alg. Niet alleen ik hoorde je leugens opnieuw. Hij hoorde het ook. Toch schaamde je je nergens voor. Geen enkele vraag heb je beantwoord. Geen enkele. Noch die van hem, noch die van mij. Je haalde letterlijk steeds je schouders op en liet drie zinnen rouleren: -daar heb ik al een keer iets over gezegd -ik heb geen zin om erover te praten -daar weet ik niets meer van. De armzalige munitie van een leugenaar. Die een schot hagel lost. Maar geen doel treft. Toen ik je lang aankeek, deed je er alles aan om mijn blik te ontwijken. Je nam slok na slok van je als stevig houvast meegebrachte fles water. Dorst had je niet. Grip had je nodig. Op jouw glibberige pad dat onvermijdelijk naar beneden leidde. Tegen al je verwachtingen in. Tegen al je duistere verachting in. Je waterfles was je schraag. Hij hielp je niet. Want o

Vrij.

    Zoals je een gewonde duif zou optillen, Met alle voorzichtigheid die van je zachte handen een schep maakt. Zodat je zien zou waar de wond zit. Geronnen bloed, de witte botten zichtbaar in de rauwe wond. Zo. Zo zal het zijn als de schade schande wordt. Wanneer de schade tot schande wordt gemaakt. Die wond: een rotte plek in je ziel. Schuldenaar van de zonden van de anderen.   Zoals je mond wolkjes maakt op koude sneeuwdagen Wolkenadem door de vochtige kilte. Zo ijl ben je zelf geweest, onstoffelijk. Een schim van jezelf. Een gedaante, een droombeeld wellicht. Zo. Zo zal het zijn als de waarheid werkelijkheid wordt. En het getij van gevoel door je heen slaat als razend. Raakbaar word je. In plaats van onaanraakbaar. Je bent de duif die opgepakt wordt. Wiens wonden verzorgd worden. Al die gebroken botten heel. En de bestraffing. En de vergelding. Ze zullen met elke klapwiek van genezen vleugels verdwijnen.   Zo zal het zij

Reptiel.

  Voor de aangekondigde dood klopt hij op de deur. Treedt binnen en neemt een stoel. Je hoeft hem niets te vragen. Hij legt zijn warme arm om je heen, kijkt je diep in je ogen en betuigt alvast zijn medeleven. Zijn hese stem maakt hem geloofwaardig. De weken daarna is hij steeds in de buurt. Als een schaduw lijkt hij jou te volgen. Het is of hij je observeert vanuit zijn comfortabele positie op die stoel in jouw woning. Terloops vraagt hij naar de dingen die zullen achterblijven. Het horloge. De klok. Het schilderij. Hij zal thee voor je maken in jouw eigen huis. Het weekend daarna komt hij weer. Tot en met de dood blijft hij komen. Zijn handen op de tafel gelegd. Werkeloos. De vingers spelend met een van de vele sigaretten die hij rookt. Zijn ogen ontwijken de jouwe. Je hoeft hem niets te vragen. Na een onaangekondigde dood is hij de eerste die op de deur klopt. Zwijgend veegt hij zijn voeten op jouw mat. Hij zal ruiken naar rotte herfstbladeren, regen