Gister in het Rijksmuseum stond ik oog in oog met
het portret van Dick Hickock bij de ‘American History’ tentoonstelling.
Het was lang geleden dat ik de naam Hickock las.
Meer dan vijfendertig jaar
geleden.
Als student aan de School voor de Journalistiek las ik in de jaren negentig het
boek ‘In Cold Blood’ van Truman Capote. Daarin beschrijft Capote de gruwelijke
moord op een heel gezin in 1959 in een klein plaatsje in Kansas.
Capote hoorde van de viervoudige moord voordat de moordenaars werden opgepakt.
En reisde naar Kansas om over de misdaad te schrijven. Hij werd vergezeld door
zijn jeugdvriend en collega-auteur Harper Lee, en ze interviewden inwoners en
rechercheurs die aan de zaak waren toegewezen en maakten duizenden pagina's aan
aantekeningen.
De moordenaars, Richard (Dick) Hickock en Perry Smith, werden zes weken na de
moorden gearresteerd en later door de staat Kansas geëxecuteerd. Capote werkte
uiteindelijk zes jaar aan het boek.
Het boek deed in mij een vuur ontbranden.
Zoals tien jaar daarvoor al een vonkje was gaan smeulen. Toen mijn vader mij de
twee boeken die hij bezat over Caryl Chessman gaf. Caryl Whittier Chessman was een veroordeelde
overvaller, ontvoerder, serieverkrachter en schrijver die ter dood werd
veroordeeld voor een reeks misdaden gepleegd in januari 1948 in de omgeving van
Los Angeles. Chessman’s
autobiografieën die hij in de dodencel schreef bleken de vonk.
‘In Cold Blood’ werd het
vuur.
Schijven, zo leerde ik door beide boeken, was een manier om een wereld te openen zoals film of fotografie dat
niet kon.
Al lezend
riepen de gruweldaden van zowel Chessman als Smith en Hickock iets op dat
alleen in mijn binnenwereld bestond.
Dankzij
de New Journalism waarvan Capote zich voor het eerst in
de geschiedenis bediende, kwam
alles in techno-colour in mij tot leven.
De
familie Clutter in Kansas, de
wijze waarop ze een voor een werden omgebracht, de beschrijving van de
daders, de zoektocht van Capote naar alle feiten. De wijze waarop hij woorden gebruikte om een wereld van onverschilligheid, meedogenloosheid
en vernietiging op te
roepen. Ik las het boek. En daarna las ik het
onmiddellijk nog eens.
‘In Cold Blood’ bepaalde
de studierichting die ik als student journalistiek koos: human interest, lange
verhalen schrijven.
En de
taal van ‘In Cold
Blood’, de
nieuwe manier van journalistiek bedrijven,
het doorzettingsvermogen
van Capote en de manier waarop hij zo dicht als
menselijk mogelijk is bij zijn
onderwerp kon komen, heeft
mij nooit verlaten.
Gister
stond ik plotseling en onverwacht oog in oog met het portret van Dick Hickock in het
Rijks.
Het door fotograaf
Richard Avedon in 1966 gemaakte portret van
deze death row-gevangene is rauw, lelijk en haarscherp.
Op de linkerarm van de gefotografeerde zijn duidelijk de tatoeages
te zien: Carol, Dick, Mum and Dad staat in inkt geschreven naast een tattoo van een duivel met een drietand in zijn hand.
Maar het zijn niet de tatoeages die de foto zo fascinerend maken.
Noch de
haarscherpe, haast fashionable wijze waarop
societyfotograaf Avedon de moordenaar portretteerde.
Het is
Hickock’s gezicht dat maakt dat je blijft kijken.
Door een ernstig auto-ongeluk in 1950 raakte
Hickock misvormd. Zijn gezicht was enigszins scheef en zijn ogen waren
asymmetrisch.
Het is of in dit portret goed en kwaad verenigd zijn als één.
Ik stond voor die foto en keek terug in de tijd.
Waar ik mijzelf op de bruin fluwelen bank in mijn studentenkamer zag liggen.
Avonden lang lezend in dat boek dat mij niet losgelaten heeft. De wereld
indrinkend via alle woorden, alle research, alle ervaringen.
Vastbesloten, daarna, daardoor, zelf iets te maken van dat talent dat diep in
mij wortelt: te kunnen zien.
En daarna te kunnen schrijven wat ik zag.
Waar was jij de avond van 26 juli 2003? Ik weet waar ik was. Ik vierde mijn verjaardag op De Parade in Utrecht, met mijn vrienden. En precies negentien dagen daarna zou ik degene ontmoeten die bijna mijn ondergang werd. Die tot tweemaal toe plotseling en razendsnel zijn handen om mijn keel zou zetten in een poging om me dood te knijpen. Op momenten dat ik het niet met hem eens was. En hem dat had laten weten. Ik weet ook waar de Franse actrice Marie Trintignant was, die avond. Op 26 juli 2003 was ze voor filmopnamen in de Litouwse stad Vilnius. De man met wie ze een affaire had aangeknoopt was bij haar. Bertrand Cantat was de frontman van de populaire Franse band Noir Désir. Getrouwd met de moeder van zijn twee kinderen, Krisztina Rady, was hij maanden daarvoor een affaire begonnen met de eveneens al getrouwde Trintignant. Hun affaire ging gepaard met ups en downs. Er waren ruzies. Er was de voortdurende zuigende aanwezig...

Reacties
Een reactie posten